Junior Dokterswoordenboek

Arnoud van den Eerenbeemt (2010)

Gepubliceerd op 23-02-2017

epilepsie

betekenis & definitie

Een stoornis in de hersenen met plotselinge aanvallen van bewustzijnsverlies en heftige spiertrekkingen (uitspraak: ee-pie-lep-SIE).

Deze ziekte is een soort ‘kortsluiting’ in de hersenen. Hersencellen staan met elkaar in verbinding door zenuwuitlopers, waar kleine elektrische stroompjes doorheen gaan. Bij een epileptische aanval (ook wel ‘convulsie’, ‘insult’ genoemd) geven de hersencellen in het wilde weg elektrische signalen af. Overal in het lichaam heb je daar dan last van, bijvoorbeeld door spiertrekkingen en bewusteloosheid. De aanval wordt meestal vanzelf minder en houdt dan op. De hersenen werken dan weer normaal. Soms krijgt iemand maar één keer een aanval, bijvoorbeeld door erge oververmoeidheid. Dat heet een ‘gelegenheidsaanval’. Die persoon lijdt dan niet aan epilepsie.

Als iemand een aanval heeft gehad en de dokter denkt dat er weinig kans is er een volgende aanval komt, krijgt die persoon geen medicijnen. Dat gebeurt wel als iemand vaker een aanval krijgt. Een bijzondere vorm van epilepsie is de koortsconvulsie (‘koortsstuip’). Dat is een aanval die door hoge koorts ontstaat. Die komt vooral bij kleine kinderen voor. Veel mensen zeggen ‘ee-pie-LEP-sie’, maar dat klopt niet.

Ook vallende ziekte. Kijk ook bij elektro-encefalografie, absence.