Dokterswoordenboek

Jannes van Everdingen (2010)

Gepubliceerd op 23-02-2017

chromosoom

betekenis & definitie

Een dunne, langgerekte draad in de celkern van mens, dier en plant met daarin erfelijk materiaal (DNA) (uitspraak: groo-moo-SOOM).

Alle levende wezens bestaan uit miljarden cellen. Elke cel heeft een kern, zoals de pit in een kers. In de kern zitten de chromosomen. Ze zijn te klein om met een microscoop te zien. In chromosomen zit het erfelijke materiaal (genen). De genen sturen de groei en ontwikkeling van het kind in de buik van de moeder. Zij bepalen na de geboorte allerlei levensprocessen zoals bewegen, praten, denken, een wond laten genezen en ziek of verliefd worden.

Chromosomen zijn meestal uitgerekt, dun en dan niet zichtbaar met een microscoop. Tijdens de kerndeling zijn de chromosomen stevig opgerold en daardoor kort, dik en wel zichtbaar onder een microscoop. Alle cellen in het menselijk lichaam bevat 46 chromosomen: 22 paren die bij elkaar horen (dat zijn er dus 44) en 2 geslachtschromosomen. Alleen de zaadcellen bij de man en de eicellen bij de vrouw hebben de helft van dat aantal chromosomen. Wanneer die chromosomen versmelten bij een bevruchting (zaadje komt in eicel), is het aantal weer compleet en kan daaruit een nieuwe mens ontstaan. Eén van de chromosomen van elk paar is dus afkomstig van de moeder, het andere is van de vader.

Kijk ook bij DNA, X-chromosoom, Y-chromosoom en chromosoomonderzoek.