Houder voor op de neus en aan de oren met daarin twee geslepen glazen om daardoorheen beter te kunnen zien.
Zo omschrijf je dus in een woordenboek iets gewoons als een bril… Wie zonder bril niet goed ziet, heeft een hoornvlies of lens waarvan de vorm niet klopt. Het oog krijgt daardoor geen scherp beeld op het netvlies. Geslepen glazen (bol of hol) in een bril verhelpen dat. Wie een bril onhandig of lelijk vindt, kan vaak voor contactlenzen kiezen.
Vroeger had je rare brillen, die niet altijd even handig waren. De pince-nez (Frans voor ‘neusknijper’) was een brilmontuur zonder poten voor de oren. Dat montuur klemde je vast op je neus. Hoe zou zo’n bril in een gesprek hebben ‘geklonken’ en hoe zag je samengeknepen neus er aan het eind van de dag uit? Dagobert Duck draagt er een op zijn snavel.
Mensen die vroeger indruk wilden maken, droegen in één oog een monocle. Dat was een groot rond brillenglas in een metalen frame. Dat klemden ze voor het oog, zo tussen de wenkbrauw en de bovenrand van de wang, zo goed en kwaad als dat gaat. De pinguïnschurk in enkele Amerikaanse speelfilms over Batman draagt er een. Zo’n los glas viel natuurlijk om de haverklap uit, dus de monocle zat altijd wel vast aan een sjiek gouden kettinkje richting borstzak.
Voor de allerbekaktste mensen had je het lorgnet: een parmantig brilletje met aan één zijkant een versierd stokje als handvat. Daarmee hield je het geval de hele tijd voor je ogen. Knap vermoeiend! In de (strip)verhalen Ollie B. Bommel draagt de hooghartige markies De Cantecleer er een, net als een boef in de films over de clowns Bassie en Adriaan. Die twee zullen er een lamme arm van gekregen hebben.