Dokterswoordenboek

Jannes van Everdingen (2010)

Gepubliceerd op 23-02-2017

arts

betekenis & definitie

Iemand die medicijnen heeft gestudeerd.

Een dokter is een arts, maar een arts is niet altijd een dokter. De opleiding tot arts heet ‘studie medicijnen’, ‘studie geneeskunde’ of ‘medische studie’. Iemand die medicijnen heeft gestudeerd en die deze opleiding heeft afgemaakt, mag zich ‘arts’ of ‘medicus’ noemen. Ook als die persoon niet als arts gaat werken, mag hij of zij zichzelf ‘arts’ noemen. Je noemt die persoon dan niet ‘dokter’. Je spreekt iemand alleen als ‘dokter’ aan als de persoon ook als dokter werkt en dus patiënten behandelt. Het ouderwetse woord ‘geneesheer’ is onhandig, want steeds meer vrouwen worden arts.

Al zou je het niet denken: het woord ‘arts’ komt van het Griekse woord voor de belangrijkste dokter aan het hof van een koning. Dat was de ‘archi-iatros’ (‘opper-geneesheer’). Dat woord is in de loop van de eeuwen in elkaar geduwd, door het Nederlands geleend en telt nu nog maar vier letters. Het Engelse woord arts betekent ‘kunsten’ – lastig om uit elkaar te houden! In het Duits is dat oude Grieks anders in elkaar geduwd en is de s-klank vóór de ‘t’ terechtgekomen: ‘der Arzt’.

Ook medicus. Kijk ook bij dokter, verpleegkundige, verpleeghulp.