Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

Gepubliceerd op 13-06-2019

hallenkerken

betekenis & definitie

Hallenkerken zijn kerken waarbij de zijbeuken ongeveer even hoog en breed zijn als het middenschip, in tegenstelling tot de basiliek. Er is in het middenschip geen plaats voor bovenlichten. De gelijkenis met een hal ligt voor de hand als het geheel door één machtige kap gedekt wordt.

Dat is bij de meest ontwikkelde exemplaren het geval, ook als de zijbeuken tot zijschepen van de breedte van het middenschip zijn uitgedijd. Voordelen van dit systeem zijn: geen kostbare luchtbogenconstructie en bij brede zijschepen meer ruimte en licht, dus geschikt als preekkerk. Dit heeft ertoe geleid dat in de 16e en 17e eeuw talrijke basilieken tot hallenkerk zijn verbouwd, vooral in Nederland.

Tijdens de late gotiek ondergaat de hallenkerk een grote ontwikkeling in de breedte, bestaande uit drie of vijf even hoge en brede schepen. In de laatste periode ondergaat de hallenkerk een evolutie die door een aantal elementen gekenmerkt wordt. De traveeën vloeien ineen door het weglaten van gordel- en scheibogen.

De opgesloten kruisribgewelven worden vervangen door stergewelven en tenslotte door netgewelven en de begrenzing van de welfvlakken vervalt daarbij ook in de breedterichting. (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)