Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

Gepubliceerd op 13-06-2019

gevels

betekenis & definitie

Driehoekige top van een muur of houten wand, die voor het dak is geplaatst, later in het bijz. de gehele driehoekig afgedekte voormuur van een huis of de voormuur in het algemeen, ook als de muur horizontaal is afgedekt. Tenslotte wordt van voor-, achter-, zij- en brandgevels gesproken. Zonder nadere aanduiding betekent gevel echter voorgevel.

De esthetische werking van de gevel berust grotendeels op de verhouding en verdeling van gesloten en open partijen (dammen, vensters) en op de geleding: horizontaal door lijsten, friezen enz., verticaal door zuilen, pilasters, risalieten. Men onderscheidt: a. gevels waarvan de gevellijn in grote lijnen min of meer het achterliggende driehoekige dak volgt: topgevels. b. gevels die min of meer horizontaal zijn afgedekt. Tot de topgevels behoren:halsgevel:gevel waarvan het middendeel hoger is opgetrokken tot een rechthoekige top of hals, die meestal een zoldervenster omsluit.

De hals is tussen gebeeldhouwde vleugelstukken ( klauwstuk) gevat en bekroond door een fronton. De verhoogde halsgevel heeft onder de klauwstukken nog schouders met natuurstenen schouderstukken. Men spreekt van een Vingboonsgevel als de halsgevel pilasters heeft die over twee of drie verdiepingen doorgaan, en ook de hals geflankeerd wordt door twee pilasters.

Philip Vingboons ontwierp rond XVIIm vele gevels van dit type, echter ook zonder pilasters. klokgevel: gevel waarvan de top gevormd wordt door een ingezwenkte afdekking, in eenvoudige vorm van baksteen, maar vaak van beeldhouwwerk in natuursteen voorzien.

De bovenzijde van de top is afgedekt met een gebogen fronton. puntgevel: gevel waarvan het bovenste deel driehoekig is. schoudergevel: puntgevel waarvan de schuine kanten worden onderbroken door een of twee horizontale platen of tafeltjes, de ‘schouders’. Vooral achtergevels hadden deze vorm. trapgevel: gevel waarvan de toplijnen die met de achterliggende schuine dakvlakken opklimmen, op de wijze van een trap gebroken zijn.

Geliefde gevelvorm in streken waar huizen met de smalle zijde naar de straat gericht staan. De trappen zijn afgedekt met een ezelsrug of een natuurstenen plaatje. Zij hebben vaak het uiterlijk van klimmende kantelen, welke vorm nog lang is blijven bestaan in het Gelders-Overijsselse type.

De Hollandse trapgevel wordt beëindigd door een toppilaster, waarop een gebeeldhouwde bekroning in de vorm van een (schild houdende) leeuw, een bol, een vuurbol ( eolipile) e.d.. In de Dordtse gevel zijn de vensteropeningen overdekt door een geprofileerde boog met in het boogveld een driepas van geslepen baksteen. tuitgevel: puntgevel waarvan de top eindigt in een smalle rechthoekige hals, al of niet door een fronton gedekt.

Oude trap- en halsgevels zijn in XVIII-XIX vaak tot tuitgevels vereenvoudigd.

De lijstgevel is een gevel die wordt beëindigd door een kroonlijst die over de hele breedte doorgaat. Komt zowel voor bij diepe huizen met een smalle gevel als bij brede huizen. Bij diepe huizen is de lijstgevel vaak ontstaan door afknotting van de topgevel.

Als de goot aan de voorzijde van het huis hoger ligt dan de zijgoten, wordt het voorste dakschild dikwijls gevormd door een wolfeind of uitgebreid tot een dwarskap voor het hoofddak. Veelal wordt de lijstgevel bekroond door een gedeeltelijk opengewerkte balustrade of attiek. Een verhoogde lijstgevel heeft in het midden een verhoging in de vorm van een kuif die vaak het vlieringluik omvat en het bovenste deel van het dak camoufleert.

De Vlaamse gevel is geen geveltype, maar een stenen dakkapel of kleine geveltop.