Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

Gepubliceerd op 13-06-2019

baksteenarchitectuur

betekenis & definitie

Architectuur die de baksteen constructief toepast als een stapelmateriaal van kleine afmetingen. De baksteen vervult een dragende functie, dus is niet enkel vulling of bekleding. Er kan een (soms zeer rijke) versiering in natuursteen zijn aangebracht.

De aard van de bouwstof brengt met zich mee dat profileringen eenvoudig, strak en binnen het vlak gehouden worden, dat een aantal siervormen (zoals vrijstaande colonnetten, fioelen, kruisbloemen, hogels) slechts bij uitzondering worden toegepast. Borstweringen e.d. krijgen een gesloten kanteelachtig voorkomen. De beperkingen komen vooral bij de behandeling van ingangs- en vensteropeningen tot uiting.

I.p.v. plastische werkingen treffen de kleurschakeringen in de, veelal door boogvelden ingedeelde, muurvlakken, terwijl bovendien de witte bepleistering van achtergronden (in friezen, nissen, vensters) een pittig contrast kan opleveren. Het is een misvatting te veronderstellen, dat de baksteen zowel uit- als inwendig in een gebouw in het zicht is gebleven. Vaak werd het gepleisterd, vooral in het interieur. romeinse tijd, oost-romeinse rijk.

Alhoewel de Romeinen en hun opvolgers veel in baksteen bouwden, kan er nauwelijks sprake zijn van baksteenarchitectuur, aangezien het materiaal vrijwel steeds in samenhang met ruwe of bewerkte natuursteen werd gebruikt en doorgaans gepleisterd werd.middeleeuwen.

Zuid-Frankrijk en Noord-Spanje. In het natuursteenarme gebied van Toulouse, de Garonne en Castilië werd bij aanzienlijke gebouwen veel van het platte Romeinse type baksteen gebruik gemaakt, gemengd met rijkelijk ingevoerde natuursteen.

Kort voor 1100 werd St-.Sernin van Toulouse in deze trant begonnen, en hierop volgden tientallen monumentale gebouwen, ook in de gotische periode, zoals vele kerken en huizen te Toulouse, waaronder de Jacobijnenkerk, de kathedraal van Albi, huizen te Gaillac enz..In het stroomgebied van de Ebro is vooral Zaragoza een centrum van baksteenarchitectuur, reeds in de Moorse tijd (Aljaferia, XI) en daarna (La Seo del Salvador, XIV en later). Ook hier zijn dunne tegels, zoals bij de Romeinen, gebruikt.Noord-Italië. Met name in Lombardije werden sinds XI talrijke kerken in baksteen gesticht of vergroot, waarvan de S.Lorenzo en S.Ambrogio in Milaan sprekende voorbeelden zijn.

Zij vertonen karakteristieke boogfriezen, lisenen en kraalvulling van vensterneggen enz., die in het noorden grif overgenomen werden, dikwijls door bemiddeling van reizende bouwmeesters en metselaars ( (zie) comacini). Het formaat van de baksteen komt overeen met de ons bekende baksteenformaten.

Het metselverband is in hoofdzaak (zie) Vlaams verband.Zuid-Duitsland.

De baksteenarchitectuur van dit gebied is nog niet grondig onderzocht. Vast staat dat aan de dom van Freising midden XII is begonnen. Die van Augsburg bevat baksteen muurwerk uit IX.

Het is mogelijk dat hier bij de Lombardische techniek is aangesloten.Noord-Duitsland, Denemarken, Oostzeelanden. Een bijzondere kern wordt gevormd door Brandenburg, de Altmark en ten oosten hiervan de landen van de Duitse orde. Tegen XIIm verrezen grote kerken in baksteen, merendeels stichtingen van de premonstratenzers en cisterciënzers, zoals Jerichow (wellicht reeds in 1130 begonnen), dom van Havelberg (c. 1150), dom en St.-Nicolaaskerk van Brandenburg e.a..

Ongeveer 25 jaar later verrezen de kloosterkerken van Lehnin en Arendsee, dan die van Chorin (1273), Neubrandenburg (begin XIV) en Prenzlau, opvallend door de afwisseling van rode en donker verglaasde steen.

Onder de nederzettingen van de Duitse Orde is het slot Marienburg, thans Malbork in Polen (oudste kern 1280, grote uitbreidingen XIV), een indrukwekkend voorbeeld van deze architectuur.Op enige afstand van de Oostzeekust van Lübeck tot Danzig (Gdansk) vindt men de reeds voor 1140 begonnen kerk van Segeberg (Holstein) met opmerkelijke bakstenen gewelven, die van Sleeswijk (1155?), Ratzeburg (1143) en vervolgens (XIII-XV) in de Hanzesteden langs de kust een reeks van hoge en brede parochiekerken, bijna alle gewijd aan de beschermheiligen van de zeevaarders Maria of Nicolaas: Lübeck (1171-1220, verbouwd 1273 en later), Wismar, Rostock, Stralsund, Greifswald, Gdansk. Ook in weidse stadhuizen vond hier de baksteenarchitectuur haar meest consequente toepassing.

Deze Noord-Duitse baksteengotiek kenmerkt zich door de nagenoeg algehele uitsluiting van natuursteen en het bekwame hanteren van grote baksteenmassa’s.Reeds tevoren hadden de Deense landen (Ringstedt, Sorö, dom van Roskilde) het materiaal leren kennen, sinds koning Waldemar omstreeks 1160 het ‘Dannewark’, de grenswal, ‘lateribus coctis’ had laten optrekken. Daaruit is zelfs de legende ontstaan dat daar een monnik de baksteen zou hebben uitgevonden.Nederlanden. Ook in Friesland en Groningen treedt tegen XIIm de baksteen op.

Talrijk zijn de eenvoudige Friese dorpskerkjes uit de periode daarna, die nog geheel of gedeeltelijk bestaan. In het begin is in hoofdzaak gebruik gemaakt van (zie) kistwerk in Noor(d)s en kettingverband ( (zie) metselwerk).Eind XII komt baksteen in Holland, Utrecht, Zeeland en Vlaanderen voor.

Voornamelijk is hier tot XIVa massief werk in (zie) Vlaams verband gemaakt.

Vermoed wordt dat hier sprake is van invloeden uit Lombardije.Gedurende de verdere M.e. wordt de architectuur in de Nederlanden beheerst door de baksteen, afgezien van versieringen en bekleding door ingevoerde natuursteen.renaissance. Kenmerkend is sinds eind XV de afwisseling van baksteen met natuursteen (voor (zie) speklagen, hoekblokken, timpaanvullingen), het gebruik van bakstenen van verschillend kleuren en soms gesinterde of geglazuurde baksteen. In het Nederlandse (zie) maniërisme was de schilderachtige afwisseling van gebeeldhouwde natuurstenen onderdelen en lijsten met nauwkeurig gemetselde en afgewerkte baksteen vlakken en sierverbanden tot XVIIa bepalend voor het aanzien van de architectuur.De Hollandse renaissance heeft een groot deel van Noordwest-Europa beheerst en drong door tot in Denemarken en Zweden.barok en negentiende eeuw.

Voor de plastische zin van de barok was de baksteen een minder geschikte, te minutieuze stof, die dan ook voor een tijd het veld moest ruimen voor zand- en hardsteen en pleisterwerk, ofschoon deze vaak alleen als bekleding dienden. De baksteen liet zich in de streken waar hij van ouds inheems was niet verdringen. In Engeland, waar sedert XIV al baksteen in gebruik was, is in de late XVII veel baksteen toegepast (Hampton Court).Pas in XVIII herleefde op verschillende plaatsen de genegenheid voor het gebakken materiaal.

In Noordwest-Duitsland zijn het architecten als E.G.

Sonnin in Hamburg (St.-Michaëlskerk, 1757) en J.C. Schlaun in het Munsterse, die kerken, kastelen, stadswoningen enz. van baksteen bouwden.

Op hen volgt in Berlijn C.F. Schinkel, die behalve kerken (Werdersche Kirche) en landhuizen ook utiliteitsgebouwen als kazernes en fabrieken ontwierp.De eclectische periode van XIX beleefde o.a. de stadia ‘Hollandse renaissance’ en ‘Noord-Duitse baksteenstijl’, die voor de baksteenarchitectuur weer ruim veld openden.eind negentiende en twintigste eeuw. Een meer oorspronkelijk gebruik van baksteen maakten P.J.H.

Cuypers (Amsterdam, Rijksmuseum en Centraal Station en talrijke neogotische kerken in heel Nederland) en H.P. Berlage (Amsterdam, Beurs).

De op hen volgende (zie) Amsterdamse school kwam in zoeken naar kleureffecten en in de sculpturale behandeling van de baksteen (bouwbeeldhouwwerk) tot een vormgeving die soms het constructief gebruik van het materiaal geweld aandoet.

Ook elders is in XX gebruik gemaakt van baksteen om opvallende bouwwerken op te richten b.v. de Grundtvigskerk in Kopenhagen (1921-’40 door P.V. Jensen Klint).De toepassing van gewapend beton maakt het mogelijk hele baksteenmassa’s niet te laten dragen, maar aan de constructie te laten hangen of alleen als vullend materiaal te gebruiken. Men kan hier niet meer van baksteenarchitectuur in strikte zin spreken.