Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Troost

betekenis & definitie

Behoefte aan troost bestond niet in de zondelooze paradijswereld, waar geen tranen van de oogen waren te wisschen, omdat er een louter vreugdeleven geleid werd. De zondeval bracht echter een stroom van ellende over de menschheid: zorg, kommer en verdriet; ontbering, armoede en nood; angst, benauwdheid en vertwijfeling; een heirleger van kwalen en krankheden; en niet te vergeten de vreeze des doods en de bittere droefheid aan den rand der ontelbare, open graven.

De menschheid wandelt sindsdien met gebogen hoofd en een hart vol zuchten haar pad af. Zij zoekt in haar menigvuldige verdrukkingen niet zelden troost en daardoor opbeuring op verkeerde wegen: door zich in den arbeid te verdiepen, verstrooiing na te jagen, zich aan kunsten en wetenschappen te wijden, en bij de lagere geesten door zich op allerlei wijze te bedwelmen, maar hoogstens kan zij zoo vergetelheid, echter geen waarachtige opbeuring vinden.

In den grond is dit alles een vlucht voor het leed. De ware troost leert ons echter vóór alles het leed dapper aanvaarden, wetende dat het ons met wijze en liefderijke bedoelingen van God beschikt is, en houdt ons staande midden in de verdrukking door ons heen te leiden naar de Bronader der krachten, waaruit sterkte te putten is voor het gaan van den weg, die ons anders te veel zou zijn.

De valsche troost miskent den ernst van den levensnood, tracht den bedroefde er overheen te zetten insteê van er hem veilig doorheen te brengen. De ware troost ziet de smart echter rustig in ’t aangezicht, laat haar de boodschap uitzeggen, die zij namens den Beschikker van ons levenslot over te brengen heeft, en blijft niet staan bij de wonden, die het leven ons geslagen heeft, maar gaat tot den wortel der zaak door allereerst te wijzen op de zonde, waaruit MIe leed opgekomen is.

Om die reden is de Bijbel het troostboek bij uitnemendheid. De geheele Godsopenbaring staat in het teeken der vertroosting in de droefheid over de zonde, die de wortel van alle andere droefheid is.

Het woord bij Jesaja (40:1—2) is feitelijk het thema der gansche leilige Schrift: „Troost, troost mijn volk, zal ulieder God zeggen. Spreekt naar het hart van Jeruzalem, en roept haar toe, dat haar strijd vervuld is, dat hare ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des Heeren dubbel ontvangen heeft voor al hare zonden.” In overeenstemming hiermede heet Christus als het middelpunt der Godsopenbaring en als verzoener der zonden dan ook de Vertroosting Israëls (Luc. 2 : 25), en is Hij opgetreden met de hartverkwikkende boodschap: „Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden.” De opstellers van den Heidelbergschen Catechismus hebben dit karakter der Godsopenbaring zóó wèl begrepen, dat zij het geheele geloofsleven samenvatten in de formule van den éénigen troost in leven en sterven beide.

Hiermede is inderdaad de hoofdinhoud der Heilige Schrift voortreffelijk weergegeven. En op den grondslag van den troost in onzen zonderouw is dan voorts de Goddelijke vertroosting in de andere levensnooden te verkrijgen.

De Heere heet immers terecht de God aller vertroosting (2 Cor. 1 : 3).De ware troost, waardoor het hart zelfs onder den zwaarsten druk verlicht wordt, zoodat wij het kruis vroolijk dragen, gaat altoos van Hem uit. Soms door den dienst van andere Christenen, en dan gewoonlijk van zulken, die zelf door de donkere diepten des levens heengegaan zijn (2 Kor. 1 : 4), maar dikwijls ook rechtstreeks door met zijn genadewerking onze bedrukte ziel te verkwikken en ons moedig te maken zelfs in de donkerste valleien, waarin zijn stok en staf ons vertroosten (Ps. 23). Alle troost, die niet uit Hem vloeit, is misleidend en bedriegelijk. Hij is alléén machtig om den treurigen Zions te beschikken, dat hun gegeven worde sieraad voor asch, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwden geest (Jes. 61:3).