Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Stijl

betekenis & definitie

1. Stijl (afgeleid van Grieksch stylos = griffel), in z’n oorspronkelijke beteekenis: de kunst van schriftelijke uitdrukking, is een zeer gecompliceerd begrip.

In het bekende woord van Buffon: le style c’est 1’homme même, is dat karakteristiek aangegeven. Stijl is kunstvolle uitdrukking van wat leeft in de menschenziel.

Daarom kent iedere kunstvorm zijn „stijl” (bouw-, beeldhouw-, schilderkunst, muziek, letterkunde), wordt ook iedere ontwikkelingsphase van het menschelijk kennen en kunnen door een eigen „stijl” gekenmerkt (Egyptische, Grieksche, Romaansche, Gotische stijl, enz.) en worden ook de vormopvattingen van een bepaalden tijd of kring met het woord „stijl” aangeduid (Renaissance-, Barok-, Rococo-, Louis Quinze-stijl, enz.). Naar deze omschrijving is dus in de literaire kunst stijl „de in woorden uitgedrukte menschelijkheid”, d.w.z. de stijl in literairen zin geeft uitdrukking aan gevoelens, gewaarwordingen, stemmingen, indrukken.

Vandaar dat hij velerlei gradatie heeft, want het verhevene of gewijde wordt op een andere wijze geuit, dan het alledaagsche en het zakelijke; de toon der smart is een andere, dan die der vroolijkheid; de bruising van den toorn klinkt anders, dan de betuiging der tevredenheid. Is dus in eerste instantie stijl: reactie-in-woorden op wat de ziel beweegt, onmiddellijk staat daarnaast, dat men dien stijl kan cultiveeren.

Allereerst door eigen innerlijkheid te verdiepen, door studie, lectuur, nadenken. Maar dan ook door te streven naar zoo zuiver mogelijke uitdrukking van die innerlijkheid.

Daartoe is noodig kennis van de taal en dus is de taalstudie voorwaarde voor stijlvorming; stijl, waaraan grammatische grondslag ontbreekt, verraadt zich immers onmiddellijk door onbeholpenheid („keukenmeidenstijl”). Door practische toepassing van die taalkennis bij het weergeven van gedachten en stemmingen kan men dan zijn stijl „oefenen”, en dus bestaat er ook een „stijlleer”.

Die stijlleer let op melodie, klank, rhytme, woordschakeering, tegenstelling, effect, in één woord: op schoonheid en doelmatigheid der uiting.

En dat gansche complex van beeldspraak, aanschouwelijkheid, gevoelswaarde, zinsbouw, vormt dan den „stijl”.

De uiting blijft bij dat alles hoofdzaak („natuurlijke”, „ongekunstelde” stijl); opzettelijkheid is als mooi-makerij altijd te veroordeelen („precieuze” stijl), maar zonder cultiveering van den stijl op grond van kennis der stijlleer ontbreekt de literaire, de schoone vorm. Zelfs de brief en het zakelijk betoog hebben hun „stijl”, die ook alweer berust op door oefening verkregen uitdrukkingsvorm. [ 45.II. Stijl. In de bouwkunst verstaat men onder stijl het eigenaardige karakter, dat de vormen kenmerkt, waarin de bouwkundige denkbeelden en opvattingen tot uitdrukking komen, en waardoor zij zich van andere kunstuitingen op dit gebied onderscheiden.

Het ontstaan, de vorming en de ontwikkeling van een bouwstijl vinden hun oorsprong in en worden in hoofdzaak beheerscht door godsdienst, nationaliteit, geografische ligging en ook door de bouwstoffen, waarvan men zich bedient.

Bij de oude volken vielen godsdienst en nationaliteit samen: de Chaldeërs, de Assyriërs, de Perzen en de Indiërs in Azië; de Egyptenaren in Afrika; de Grieken en Romeinen in Europa, ze hadden ieder hun eigen godsdienst, en de gebouwen, die ten behoeve daarvan werden opgericht, droegen alle een eigen karakter, overeenkomstig de eischen van hun godsdienst en den aard van het volk. Zoo vormde en ontwikkelde zich bij al die volken een eigen nationale bouwstijl. In tegenstelling met de Aziatische en Afrikaansche volken, wier kunstontwikkeling gedurende duizenden van jaren op dezelfde hoogte bleef staan, en wier bouwstijlen een zwaar en somber karakter droegen, dank zij de geestdoodende en neerdrukkende tirannie, waaronder zij gebogen gingen, nam de Grieksche stijl in weinige eeuwen een schier ongeëvenaarde vlucht. Welk een tegenstelling ook tusschen het vrijheidlievende, levenslustige, ontwikkelde volk der Grieken en de volken der oudheid! Maar ook in Griekenland zelf wijzigde zich de bouwstijl naar gelang van de verschillende volksstammen: bij de ruwe Spartanen vond men den zwaren Dorischen stijl, het rijk-ontwikkelde Athene was de zetel van den meer verfijnden Ionischen stijl, terwijl de toenemende weelde en pracht, die zich van het volk der Grieken meester maakte, aan den verfijnden Corinthischen stijl het aanzijn gaf.

Van den bouwstijl, waarvan de Israëlieten zich bedienden bij den tempel en andere gebouwen, kunnen wij ons geen duidelijke voorstelling maken. Zij schijnen daarbij den invloed ondergaan te hebben van de Egyptische, oud-Oostersche en Fenicische, later ook van de Helleensche kunst.

Met de opkomst van het Christendom worden de bouwstijlen meer internationaal. De nieuwe godsdienst riep een geheel nieuwen bouwstijl in het leven, die diametraal tegen dien der Heidenen over stond, en die zich verbreidde over al de landen, waar de nieuwe godsdienst ingang had gevonden. Hij bereikte het toppunt van schoonheid en verhevenheid in den Gothischen stijl, die evenals de godsdienst, in wiens dienst hij stond, van internationalen aard was, maar die toch in de verschillende landen een eigen nationalen stempel droeg. Maar toen de kerk haar opperheerschappij verloor moest de Gothische stijl, zoo verheven en schoon, plaats maken voor den Renaissance-stijl, die óók internationaal was, maar die zich toch in ieder land op zelfstandige wijze ontwikkelde.

De weelde en pronkzucht, die zich in de XVIle en XVIIIe eeuw onder de regeering van Lodewijk XIV en XV van het Fransche volk had meester gemaakt, gaf aanleiding tot een geheelen ommekeer in de bouwwijze, die in den Baroken Rococo-stijl tot de grootste uitspattingen leidde, en die zich van Frankrijk uit over alle landen verspreidde.

De nieuwe bouwstoffen, waarvan men zich in den tegenwoordigen tijd bedient, hebben aanleiding gegeven tot een nieuwen bouwstijl, die nog in het stadium van ontwikkeling verkeert, maar die de kiemen in zich draagt van een geheele omwenteling op bouwkundig gebied.

III. Stijl. De Republikeinsche Stijl of Republikeinsche Almanak werd in Frankrijk ingevoerd bij besluit der Nationale Conventie van 5 October 1793. Bij deze nieuwe jaarverdeeling stelde men het begin op 22 September 1792. Deze dag werd genoemd 1 Vendémiaire, jaar 1. De namen der maanden waren : Vendémiaire, Brumaire, Frimaire, Nivôse, Pluviôse, Ventôse, Germinal, Floréal, Prairial, Messidor, Thermidor, Fructidor.

Elke maand had 30 dagen of 3 décades. Elke décade had 10 dagen, met de namen: primidi, duodi, tridi, quatridi, quintidi, sixtidi, septidi, octodi, nonedi, decadi. (Ten onzent werd tot vóór enkele jaren aan de soldaten de soldij uitbetaald om de vijf dagen, eene van de Fransche republiek overgenomen gewoonte, want vijf dagen vormden een halve décade). Er waren 5 feestdagen: fête du Génie, du Travail, de l’Action, de la Récompense, de 1’Opinion. De 5 aanvullingsdagen (in een schrikkeljaar 6) heetten sansculottides. De 6de, in het schrikkeljaar, was bepaaldelijk la fête de la Révolution.

Door Napoleon werd deze Republikeinsche Almanak afgeschaft, en 1 Januari 1806 keerde Frankrijk terug tot den, aldaar reeds in 1582 aangenomen Gregoriaanschen Stijl.