Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Sidon

betekenis & definitie

Sidon, het huidige Saida, is de naam van de bekendste en misschien oudste der Fenicische steden. De klassieke schrijvers leiden den naam Sidon af van het Hebreeuwsch-Fenicische werkwoord sid — jagen, vangen, en willen het verklaren als „vischstad”.

Meer dan eene volks-etymologie zal dit echter wel niet zijn. We zullen den naam Sidon wel in verband moeten brengen met dien van den verder onbekenden Fenicieschen god Sid, dien we b.v. terugvinden in een naam Sid-melkart.In Joz. 11 : 8, 19 : 28 wordt deze stad, die evenals Tyrus oorspronkelijk op een der kleine kust-eilandjes gelegen heeft, maar reeds in den vooralsnog voorhistorischen tijd met het vasteland verbonden werd, „het groote Sidon” genoemd, herinnering aan den tijd, toen Sidon Fenicië’s „moederstad” was en de Feniciërs zelf Sidoniërs heetten, gelijk behalve het Oude Testament (b.v. Richt. 3 : 3, 18 : 17, 1 Kon. 11 :5) ook de Assyrische en Fenicische inschriften ons leeren. Dit vinden we ook bij den Griekschen dichter Homerus, die herhaaldelijk spreekt van „Sidoniërs” en „Sidonië”.

Eenige inschriften, gevonden te Bostan esjsjeich, even ten Noorden van Saida, vertellen ons, dat de oude stad bestond uit ten minste drie kwartieren, waarvan een heette „Sidon-aanzee”, en een ander „Sidon-aan-land”, wil men Sidon-buiten en Sidon-binnen. De stad moet over twee havens beschikt hebben: de Noordelijke, waarvan de ingang beheerscht wordt door de op een eiland gelegen Kal’at el-Bahr (het zeekasteel), en die beschermd werd door klippen, misschien reeds vroeg versterkt door dammen; en de Zuidelijke of Egyptische, die door den Drusenvorst Fahr-ed-Din (1595—1634) werd dichtgegooid.

Ten Zuid-Oosten van de stad ligt de beroemde doodenstad, die voor een groot deel is doorzocht en waar behalve de schoone Grieksche sarkofagen (nu in Konstantinopel) ook die van de twee Sidonische koningen Esjmoenazar en Tabnith, beide met belangrijke opschriften, gevonden zijn (nu in Parijs en Konstantinopel).

Van Sidons geschiedenis weten we bitter weinig, ofschoon klassieke schrijvers als Africanus en Porfyrius in navolging van Sanchoniaton de pretentie hebben ons daarover wel een weinig te kunnen inlichten. Eerst systematische opgravingen in de omgeving van het huidige Saida kunnen hier misschien eenig licht verspreiden.

Wat we ervan weten, bepaalt zich tot het volgende. Sidon, reeds door Homerus geroemd als de stad van kunstenaren, wordt in een Egyptisch verhaal alleen in het voorbijgaan genoemd. Veel contact schijnt er dus toen niette zijn geweest. In de Amarnabrieven hooren we van een koning van Sidon (Sidoena), die met den Amorietenheerscher Aziroe een dubbelzinnige rol speelt. In den Davidisch-Salomonischen tijd is het door Tyrus op den achtergrond gedrongen (2 Sam. 5:11, 1 Kon. 5, 9 : 27). De Feniciërs blijven echter Sidoniërs heeten (1 Kon.).

Het meeste hooren we nog van de Assyriërs, die vertellen, dat Sidon in 877 de suzereiniteit van Assurnazirpal moest erkennen. In 829 ontvangt ook Salmanassar II het tribuut van Sidon. Adad-Nirari III (812—713) beroemt er zich op de geheele Syro-Palestijnsche zeekust te hebben onderworpen, waarbij hij ook Sidon vermeldt. Steeds nauwer wordt ook Sidons lot aan dat der Assyriërs verbonden. Dat Tiglath-Pileser III (745—722) van de Fenicische steden wel Tyrus en Gebal vermeldt, maar niet Sidon, bewijst, dat dit steeds meer op den achtergrond werd gedrongen. Maar wanneer Sanherib (704—681) zijn bekenden tocht naar het Westen aanvangt (701), vermeldt hij, dat „Loeli, den koning van de stad Sidon, de vrees voor de glans zijner heerschappij overweldigd had en deze ver weg de zee in was gevlucht en daar was gestorven”, waarna zoowel „Groot-Sidon” als „Klein-Sidon” zich aan hem onderwierp.

Esarhaddon (681—668) beroemt zich als „de overweldiger van de stad Sidon, midden in de zee gelegen”, waarbij de muren werden afgebroken en de stad tot een puinhoop was gemaakt. Uit geschiedde in 678. Maar weldra werd de stad weer herbouwd en ze begon een nieuwen tijd van bloei, eerst onder de Chaldeën, daarna onder de Perzen, waaraan vorst Artaxerxes III in 348 een einde maakte, die de stad opnieuw verwoestte. Weldra herrees ze echter weer uit haar asch en in het geheele Hellenistisch-Romeinsche tijdvak handhaaft Sidon zijn ouden roem. Sinds den ondergang van het Romeinsche wereldrijk gaat het steeds meer bergaf. Nu heeft Saida, gelegen tusschen heerlijke boomgaarden (sinaasappelen, citroenen, abrikozen, amandelen) nog slechts 12.000 inwoners.

Zie verder F. Eiselen, Sidon, (New York, 1907).