Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Schilderkunst

betekenis & definitie

De kunst, die op een vlakke ruimte door middel van lijn en kleur een afbeelding van de werkelijkheid geeft, naar de visie van den kunstenaar. Materiëel is de schilderkunst de meest beperkte der plastische kunsten, omdat zij aan het ruimtevlak gebonden is.

Uit het oogpunt van den geest daarentegen is zij van deze de meest vrije, wijl zij naast uiterlijk en vorm der dingen ook de afspiegeling geeft van het gemoed. Niet alleen de menschelijke gestalte, ook de gansche dierenwereld, het geheele plantenrijk, ja, heel de natuur in de haar afwisselende verschijnselen valt onder haar bereik.De technische middelen der schilderkunst betreffen de stoffen waarmede en waarop wordt geschilderd. De schilderkunst berust op den grondslag der teekenkunst. De teekening is het skelet der schilderij te noemen, de kleuren brengen het bloeiend vleesch aan. Perspectief, doorzichtkunde, en koloriet, de gezamenlijke indrukken der kleuren, het spel van licht en schaduw, zijn de hoofdelementen harer werking.

De oudste wijze van schilderen is het muurschilderen. Hierop berust de onderscheiding van monumentale en vrije schilderkunst. De monumentale voegt zich bij een of andere architectuur (wandbeschildering), de vrije schilderkunst treedt als zelfstandige schepping op. Sedert de Renaissance heeft de vrije schilderkunst de monumentale meer en meer verdrongen. In den laatsten tijd is weder een streven merkbaar naar herleving der monumentale schilderkunst (P. de Chavanne, Hodler, Toorop).

Naar den aard der voorgestelde onderwerpen wordt de schilderkunst in onderscheidene rubrieken verdeeld: de historische, genre-, portret-, dieren-, landschap- en stillevens-schilderkunst. (De genre-schilderkunst stelt tooneelen en toestanden uit het dagelijksch leven voor.) Samenhangende met den aard van het gebezigde materiaal en de wijze van behandeling, onderscheidt men de email-, de glasschilderkunst en het porceleinschilderen, waarbij ook nog is te voegen hetmozaiek. Ten opzichte van den aard der verwen spreekt men van olieverfschilderij (de uitvinders daarvan zijn de gebroeders Hubert en Jan van Eyck), pastel-, waterverf-, fresco-, gouache- en miniatuur-schilderkunst.

De geschiedenis der schilderkunst heeft twee hoofdtijdvakken: 1 de antieke, 2 de nieuwe schilderkunst.

1. De antieke schilderkunst

Bij de vroegere Oostersche volken stond de schilderkunst uitsluitend in dienst van de bouw- en beeldhouwkunst. Bij de Grieken, „het primordiale kunstvolk bij Godes gratie”, treffen wij het eerst de schilderkunst als een zelfstandige kunst aan. Polygnotus 462 v. Chr., Apollodorus, Zeuxis en Parrhasias, die de proportieleer invoerde, zijn hier meesters van naam. In Apelles bereikte de Grieksche schilderkunst haar toppunt. De Raphaël der Antieken.

De Grieken werden in de schilderkunst de leermeesters der Romeinen. De ontdekking van Pompeji en Herculanum, het onderzoeken der Thermen (badplaatsen van Titus) en van vele onderaardsche grafkamers in de nabijheid van Rome, waarvan de wanden met schilderwerk bedekt zijn, boden een rijkdom van producten. Meest nabootsing van oude Grieksche meesterstukken.

De eerste beginselen der Christelijke schilderkunst zijn in de muurschilderingen der catacomben te vinden. Het bescheiden onderaardsche werk in de catacomben wisselde later met de versiering der kerken. Afbeeldingen van heiligen. De kerk nam de kunst in dienst en heeft niet zoozeer een Christelijke, als wel een kerkelijke kunst in het leven geroepen. Onder deze kerkelijke voogdij nam de schilderkunst een hooge vlucht. Zij ontleende aan de religie haar schoonste motieven.

2. De schilderkunst van den nieuweren tijd.

In de 15e eeuw verkreeg de schilderkunst de onvoorwaardelijke heerschappij over het rijk der vormen. De scheppende kracht dezer periode schittert niet in één genie, maar in een geheele reeks van meesters van den eersten rang. De grondlegger van de z.g.n. hoog-Renaissance is Da Vinei 1452—1519. Wereldberoemd is zijn Heilig Avondmaalstudie. Michel Angelo voltooide in de Sixtijnsche kapel het ontzagwekkendste gedenkteeken der schilderkunst van alle tijden. Raphaël, pictor van het diepe gemoedsleven, Correggio, de lichtschilder, Titiaan, de roem van Venetië, waren mede de hoofd vertegenwoordigers.

De kerk vermeerderde haar schatten met het beste, dat de Renaissance had te bieden, waardoor het kerkelijk patronaat over de kunst werd bevestigd. Tegen dat kerkelijk monopolie openbaarde zich, bij de voortgaande ontwikkeling der volken, van verschillende zijden verzet. In het bijzonder van den kant der Renaissance en het Calvinisme. Echter met dit verschil, dat de Renaissance meer voorliefde voor de heidensche kunstwereld betoonde, terwijl het Calvinisme van Christelijke gedachten uitging. De Reformatie deed de religie van de symbolische aanbidding tot het klaar bewuste leven overgaan. De kunst, die eerst, als een klimop bij den eik, steun en stut in de kerk zocht en vond, verhief nu haar kroon op eigen stam.

Het Calvinistische Holland deed de kerkelijke kunst in den ban en riep een algemeen menschelijke schilderschool in het leven. Terwijl de Vlaamsche kunst, van welke P. Rubens de geniale aanvoerder was, haar aspiraties vooral putte uit het herlevend Katholicisme, kwam in de Nederlandsche school het gewone menschenleven in al zijn nuchtere werkelijkheid als een nieuwe wereld uit den schuilhoek. „Het beginsel eener vrije individueele kunst, die uit het geheele leven der natuur en van den mensch put”, zegt C. Vosmaer, „heeft geen school zoo standvastig en volkomen verwezenlijkt als de Hollandsche”. Tot deze saecularisatie der kunst gaf het Calvinisme den doorslag. De rijke gedachte eener uitverkiezing uit louter genade droeg er toe bij, om het oog van den kunstenaar voor het kleine en schijnbaar nietige te ontsluiten.

Tegenover het monumentale en verhevene der Italiaansche, kenmerkte zich de Noordelijke schilderkunst, die vooral in Nederland en in Duitschland een hoogen trap bereikte, door eenvoudige waarheid. In Nederland zijn de grootmeesters F. Hals, die in de burgerlijke sfeer van de Hollandsche wereld was wat Rubens in de praal der Vlaamsche is geweest. Rembrandt, de groote Luminist, die zoo heerlijk den Bijbel verlucht heeft. J. van Ruysdael, groot landschapschilder, F. Wouwerman, voortreffelijk paardenschilder.

Zeer bekend zijn voorts F. Bol, G. Dou, B. v. d. Helst, J. v. d. Meer, M. Hobbema.

In Duitschland A. Dürer, die bij de krachtige woorden van Luther prachtige beelden gaf, L. Cranach, Hans Holbein. De democratische Noordelijke kunst bracht geen profeten en apostelen, geen heiligen en priesters op het doek, maar poorters en daglooners, den man uit het volk, de menschelijke persoonlijkheid uit alle rangen en standen.

Zelfs de dwaasheid, tot het drastische toe werd nu product van kunst-reproductie. Jan Steen en de felle A. Brouwer, „Vechtende boeren”. De lange en te strenge voogdij van weleer ontkomen, sloeg nu de schilderkunst soms in bandeloosheid en uitspatting over.

De schilderkunst is veelszins een spiegel van de verandering der tijden. Na de bleekzuchtige 18e eeuw, van wier schilderkunst karakteristiek is, dat de vrouw er een belangrijke rol in speelt, keert de 19e eeuw terug tot de antieke kunst. In Duitschland F. Overbeck en Peter von Cornelius. Ook in Nederland herleefde de klassieke opvatting. Uit de reactie tegen de klassieke richting werd de romantiek geboren, d. i. de terugkeer tot den cultus van het leven zelf. Deze is de moeder van de latere schilderkunst.

In Nederland biedt Schotel zeegezichten. Pieneman genrestukken en veldslagen. Schelfhout landschappen. Van Ary Scheffer zijn zeer beroemd de Christus Remunerator en Consolator. Jozef Israëls is de schilder van het volksleven in zijn lief en leed. Bosboom dankt zijn roem aan zijn grootsche kerk-interieuren.

Kruseman is portret- en historieschilder. Mesdag geeft riviergezichten. De Haagsche school (de Marissen). In de Amsterdamsche school bloeien AllebéJ. Veth en Der Kinderen. Bij Toorop treffen wij weer symboliek aan.

De Fransche school bood de koude, plechtige kunst van L. David. De gratievolle Watteau. Delacroix, schilder van „Sardanapale”. Millet leidt tot de eenvoudige landarbeiders. Realisten in de uitvoering, romantici naar den geest.

Doré illustreert den Bijbel (wijdsch, in tegenstelling met de diepte van Rembrandt’s Bijbel). Zwitserland had in Calame een groot landschapschilder.

In Engeland bestond vroeger geen eigen schilderschool. De machtige Britsche aristocraten vorderden alleen het portret. Vandaar een school van portrettisten (Reynold, Romney, Gainsbourough). In de 18e eeuw had het W. Hogarth, superieur genre-schilder. Later kreeg de Engelsche schilderkunst beteekenis door het uitmuntend aquarel-schilderen.

In Spanje is, evenals in Holland, de 17e eeuw voor de schilderkunst de gouden eeuw geweest. Velasquez en Murillo zijn haar belangrijkste vertegenwoordigers. De eerste schitterde als portrettist, de tweede zoekt zijn onderwerpen in het dagelijksche leven. Francisco de Goya is een der grootste schilders van den modernen tijd.

De wonderbaarlijke volkskunst van Rusland bewijst de onvergelijkelijke artistieke begaafdheid der Russen. Orlowsky werd de „Russische Wouwerman”. Seroff, geestig portretschilder. Majalwin schetst in sterke kleuren het nog zoo elementaire boerenleven. Voor de naturalistische neigingen van de 19de eeuw is de boerenschilderkunst een typisch verschijnsel.

De huidige modern-ontwikkelde kunst van Zweden wordt vooral door Anders Zorn vertegenwoordigd. Een stoutmoedig impressionist.

Tegen het einde der vorige eeuw deden zich in de schilderkunst nieuwe en vreemde richtingen op. Het Impressionisme wil weergeven den indruk (l’impression), verkregen bij het felle flikkeren van het licht in de natuur. Vandaar de naam Plein-airschool. Het plein-air is tegenstelling van clair-obscur, het donker licht. Het Expressionisme richt zich vooral op het element van gevoelsuiting in de kunst. Het verwerpt lichamelijkheid en afmeting als intellectualistisch.

Het Cubisme wil alles met rechte lijnen weergeven, tracht de figuren van de schilderij te herleiden tot meetkundige voorstellingen: cubus, cylinder. Het Futurisme, dat de bewegelijkheid der levensbeelden tracht uit te drukken, verzet zich sterk tegen al wat oud is, en erkent slechts het recht der jeugd. Het Dadaïsme wenscht de kunst tot de primitiefste vormen terug te brengen. „Da-da” zijn de stamelklanken van het kind. Al deze nieuwe richtingen kenmerken zich door eenzijdigheid, die tot zonderlingheid leidt. Zij bevestigen het oordeel van den publicist Claretie ten aanzien van de Parijsche tentoonstelling in 1900: „De moderne kunst mist een ziel, ze mist manlijke kracht, ze mist vastheid der lijnen”.

Nog altijd is de schilderkunst het schoonst, als zij teruggrijpt naar de motieven van het verleden.