Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Schijnheilig

betekenis & definitie

Alleen op godsdienstig gebied komt de schijnheiligheid voor, in tegenstelling met de huichelarij, die men overal in het leven ontmoet. De naam zegt reeds, dat wij er mede op heilig terrein staan.

De vijandig gezinde kringen, die met alle geloof gebroken hebben, gaan soms zóóver, dat zij letterlijk alle religieuse practijken der geloovigen voor schijnheiligheid houden. Deze opvatting is geen weerlegging waard, zij kan slechts opkomen bij lieden, die het heilige als een onwezenlijk droombeeld beschouwen.

Er mogen ten allen tijde menschen geweest zijn, die den schijn van vroomheid aanvaarden zonder in God, waarheid, gerechtigheid, heiligheid, hemel of hel te gelooven, maar dit waren dan toch grove bedriegers, jammerlijke tooneelspelers met een verleugende ziel, zij hebben niet veel gemeen met de schijnheiligen, die wij in de gewijde historie aantreffen. Deze laatsten ontkennen allerminst de werkelijkheid van Gods bestaan.

Zij trachten zelfs zijn gemeenschap te vinden. Zij spelen geen rol en maken zich niet aan opzettelijke huichelarij schuldig, wanneer zij naar den tempel opgaan om te bidden.

Al vergissen zij zich schromelijk, zij meenen niettemin de waarachtige vroomheid te hebben, wanneer zij de eigengerechtigde taal van den bekenden Farizeër uit de gelijkenis op de lippen nemen: „o, God, ik dank u, dat ik niet ben gelijk de andere menschen: roovers, onrechtvaardige^ overspelers, of ook gelijk deze tollenaar”, waarop dan de vermelding van al zijn eigen gerechtigheden volgt. Deze Farizeër is zeker een misselijke figuur.

Wij mogen hem veilig een schijnheilige noemen. Hij is dit echter niet, omdat hij een bewuste, levende leugen zou zijn, maar omdat hij het zwaartepunt der religie van de innerlijke gezindheid naar de uitwendige handelingen verlegd heeft.

Bij den tollenaar, die zijn pendant is, richt het geloof zich op het innerlijke, onzichtbare, geestelijke, want hij bidt om genade of verzoening.

Bij den Farizeër ontbreekt juist dit innerlijke en wordt het door uitwendige vormen vervangen, hij heeft, om met Paulus te spreken, de uitwendige gedaante der godzaligheid, maar de geestelijke kracht derzelve heeft hij verloochend.

De schijnheiligheid in bijbelschen zin bestaat dus in de veruitwendiging der religie, in de verheerlijking van godsdienstige vormen en gebruiken onder prijsgeving van den inhoud, waardoor de vormen eerst waarde verkrijgen. Dezen trek vinden wij terug in de uitspraken van Jezus tegen de geveinsden: zij reinigden het buitenste des drinkbekers, maar van binnen waren zij vol van roof en onmatigheid, zij geleken op witgepleisterde graven, van buiten schoon, van binnen vol doodsbeenderen (Matth. 23).

Deze verlegging van het zwaartepunt leidde er vanzelf toe de uitwendige vormen voor het ware en wezenlijke te gaan houden. Het geestelijke leven verdween.

Er was geen genade meer in ’t hart en dikwijls zelfs geen behoefte aan genade meer, maar het vrome kleed met de groote, opvallende gebedskwasten was het eenige, dat overbleef. Doode vormen.

Ledige hulzen. Schijn zonder wezen en dus schijnheiligheid.

Alles kon er mede door, zelfs het opeten van de huizen der weduwen, als men op tijd slechts lange gebeden prevelde. Deze schijnheiligen traden nu bovendien op als de geestelijke leidslieden des volks, ’t Ging daardoor aan op een uitblusschen van de laatste spranken geestelijk leven, die hier en daar nog gevonden werden.

Jezus noemt hen daarom blinde leidslieden, die het volk ten verderve voeren. Bij den God, die waarheid in het binnenste eischt, kan men niet met uitwendige vormen volstaan.

Wie dit wil, ontvangt uit Jezus’mond het vonnis, dat Hij over de schijnheiligen uitsprak: „Gij slangen, gij, adderengebroedsel! hoe zoudt gij de helsche verdoemenis ontvlieden ?” (Matth. 23 : 33).