Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Satan

betekenis & definitie

is het hoofd van de gevallen engelenwereld. De naam Satan wordt op verschillende wijze verklaard, door sommigen als verklager of lasteraar der broederen (Openb. 12 : 10), door anderen als weder- of tegenpartijder.

Taalkundig is de tweede vertolking de juiste, want letterlijk vertaald beteekent Satan „iemand die tegenstaat”. Merkwaardig is dan ook dat die naam niet alleen voor den Booze, den vorst der duisternis gebezigd wordt, maar zelfs voor den Engel des Heeren.

In Num. 22 : 22 toch lezen we: „de toorn van God werd ontstoken, omdat hij heentoog, en de Engel des Heeren stelde zich in den weg, hem tot een Satan. Wel staat hier in de overzetting: „stelde zich hem tot een tegenpartij”, maar in het Hebreeuwsch staat hier „tot een Satan".

Hier toch wordt zeer duidelijk de beteekenis van het woord „Satan” weer gegeven. Opmerkelijk is dat in 2 Sam. 19 : 22 de naam Satan niet is vertaald, want daar zegt David: „wat heb ik met u te doen, gij zonen van Zeruja, dat gij mij heden ten Satan zoudt zijn, en de kantteekenaren verklaren dit „d. i. mijn wederpartij der, tegenstrijder, die mij hinderlijk is en tegenvalt in mijn voornemen.” En zoo ook hebben we dien naam te verstaan als Jezus na de aankondiging van Zijn lijden en sterven, hierin door Petrus tegengestaan, tot dien discipel zegt: „ga weg achter mij,Satanas, gij zijt mij een aanstoot”, niet omdat Petrus een duivel was, want de Heiland zegt uitdrukkelijk: „gij verzint niet de dingen die Gods zijn, maar die der menschen (dus niet des duivels) zijn”.

Petrus wederstond den Heere in het lijdensprogram, en in dat „wederstaan” is hij een Satanas, omdat Satan, letterlijk vertaald, beteekent: wederpartij der, tegenstrever. Dit nu kan in goeden èn in kwaden zin genomen worden, want als de Engel des Heeren Bileam tot een Satan of tegenpartijder is, dan is dat in den goeden zin.

Maar in de gangbare beteekenis van het woord is Satan bijna altoos in den slechten zin genomen, dan is het niet tegenpartij der of wederpartijder zonder meer, maar zeer bepaald Wederpartijder van God almachtig, en Hoofd van de engelenwereld die tegen God in opstand kwam en van Hem afviel, de Vorst van het rijk der duisternis en ongerechtigheid, van de duivelenwereld. De zondeval is in de engelenwereld begonnen, heeft daar het eerst plaats gehad, en een menigte van engelen zijn door dien val duivelen geworden, maar hun Hoofd en Vorst was Satan.

Hieruit blijkt dat Satan een van de grootste en voornaamste engelen, een van de archangelen is geweest.

In de engelenwereld toch is er allerlei rangorde, er zijn gewone engelen, machtige engelen, en hoofdengelen of archangelen, en Satan wordt ons in de Heilige Schrift geteekend als een van de machtigste engelenfiguren, die met Gabriël en Michaël op één lijn gesteld wordt.

Men moet nooit vergeten dat Satan als een goede archangel geschapen is, dat hij eens behoord heeft tot de heilige archangelen, omdat heel de schepping Gods goed was, ook die der engelenwereld, en dat de zonde noch uit God, noch eeuwig is maar uit het creatuur is opgekomen. Satan is een archangel door God geschapen volkomen goed en heilig, óók voor hem geldt wat we lezen in Gen. 1 : 31: „God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed”.

Maar van Satan gold in het bijzonder dat hij in de schepping van de wereld der geesten geschapen was als een engel buitengewoon met gaven en krachten bedeeld, dat hij een engel der eere in het groote Heelal van den Schepper was.Maar Satan is geworden de gevallen Archangel. Aan den zondeval in de menschenwereld gaat de zondeval in de engelenwereld vooraf, en de zondeval in de engelenwereld is oorzaak van den zondeval in de menschenwereld. De zondeval in de engelenwereld heeft plaats gehad onder leiding van den archangel Satan. Nu heeft men van oude tijden her er over gezonnen en gepeinsd waarin de zondeval van Satan, en van de met hem gevallen engelenwereld, die duivelenwereld geworden is, gelegen heeft. De groote moeilijkheid om op deze vraag een antwoord te geven bestaat hierin dat de Heilige Schrift dienaangaande geen duidelijke aanwijzing geeft. De zondeval van den mensch wordt ons tot in de kleinste bijzonderheden beschreven, die van Satan niet.

Dit mag nu wel een bijzondere oorzaak hebben, want de zonde van Adam wordt den mensch toegerekend even alsof het zijn eigen zonde ware, en daarom is het noodzakelijk voor het schuldgevoel van den mensch precies te weten waarin de zonde, die hem toegerekend wordt, bestaan heeft. Niet de zonde van Satan, maar wel de zonde van Adam wordt ons toegerekend. En dit maakt een groot verschil in de beschrijving der historie van den zondeval.

Maar dit neemt niet weg dat de Heilige Schrift ons genoegzame gegevens biedt om eenigermate na te gaan waarin de zondeval van Satan, die als goede Archangel geschapen is, gelegen heeft. Vooreerst geeft het Paradijsverhaal daarvoor belangrijke gegevens. Satan toch, den mensch verzoekende om te eten van den boom der kennis des goeds en des kwaads, stelt dit als ideaal hem voor oogen: gij zult als God wezen! hij drijft hem dus tot mateloozen hoogmoed, om als nietig schepsel Qode even gelijk te willen zijn. Hierin ligt genoegzame aanwijzing dat hoovaardij, en wel die gruwelijke hoovaardij om „ais God te willen zijn”, ook de zonde van Satan in de engelenwereld is geweest, en dat hij in zijn zonde den mensch betrokken heeft. De voorstelling dat Satan gevallen is in zijn nijdigheid dat God den mensch geschapen heeft, en aan den mensch zooveel meer heerlijkheid had toegedacht dan aan de engelen, is niet wel houdbaar, want de val in de engelenwereld heeft plaats gehad vóór de schepping van den mensch, en Adam heeft de heilige roeping het Paradijs te bewaren, namelijk tegen den Booze, die er dus reeds was, en de Verzoeker komt als reeds gevallen engel tot den geschapen mensch in het Paradijs. En in de tweede plaats is Joh. 8 : 44 van zeer groot aanbelang, daar zegt Jezus van den Satan: „die was een menschenmoordervan den beginne en is in de waarheid niet staande gebleven, want geen waarheid is in hem, wanneer hij de leugen spreekt, zoo spreekt hij uit zijn eigen, want hij is een leugenaar en de vader der leugen”.

Hieruit blijkt dat leugen heel het bestaan van Satan is, dat de leugen uit hem is opgekomen, en dat leugen heel zijn doen en laten beheerscht. Zoo karakteristiek is de leugen in het bestaan van Satan, dat de Catechismus in Zondag 43, bij de behandeling van het negende gebod alle liegen en bedriegen als eigen werken des duivels brandmerkt. En als in de derde plaats gelet wordt op Judas : 6: „de engelen die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben,” welke woorden beteekenen dat zij niet gebleven zijn in de positie en verhouding waarin God hen geschapen had, dan kan, met een waarschijnlijkheid die nadert tot zekerheid, gezegd worden waarin de val van Satan bestaan heeft.

Maar dan moet één ding op den voorgrond staan, dat wij goed weten dat Satan in de engelenwereld Gods een schepsel van buitengewone beteekenis was, bijzonder groot in macht, eer en aanzien, dat hij een genie onder de engelen was. Dit blijkt uit alles, want als de groote strijd met den Zone Gods gestreden moet worden, dan bindt niet een gewone duivel, maar Satan in hoogst eigen persoon dien strijd aan (Matth. 4 : 1 v.v.). Hij moet een archangel van gansch buitengewone capaciteiten geweest zijn, want zelfs als gevallen engel is hij het hoofd van de ontelbare duivelenwereld, en ten opzichte van de wereld noemt Jezus hem „de overste dezer wereld” (Joh. 12:31; 14:30; 16:10). Een archangel die eeuwen lang heel de volkerenwereld beheerscht en de koninkrijken der aarde geeft wien hij wil is een archangel met buitengewone gaven en krachten bedeeld. Maar die hooge plaats der eere die Satan in het Heelal van God ontvangen had, is voor hem aanleiding tot de zonde van hoogmoed en hoovaardij geworden, want evenals de mensch is ook de engel geschapen alsredelijk-zedelijk wezen, dus met de mogelijkheid in zonde te kunnen vallen. Satan is verleid geworden door de groote heerlijkheid waarmede God hem versierd had, hij werd trotsch op zijn macht en grootheid.

En nu was hij ook niet meer tevreden met die hooge plaats der eere door God hem geschonken, en greep hij naar het allerhoogste, hij wilde als God zijn, God zelf wezen, en deed als engel de zonde waartoe hij den mensch verleidde. Hoe groot en machtig Satan ook geschapen was, hij bleef toch een schepsel, en diep afhankelijk van den Schepper. En zoo is de leugen in Satan opgekomen, want hij verbeeldde zich in zijn grootheid niet van God afhankelijk te zijn, hij verbeeldde zich als God te zijn. Leugen toch is een idee of gedachte die vierkant in strijd is met de werkelijkheid, terwijl waarheid juist de idee of gedachte is, geheel met de werkelijkheid overeenkomende. De gedachte „als God te zijn” is de leugen in het bewustzijn van Satan, en zoo is hij in de waarheid niet staande gebleven, en is geene waarheid in hem. En als nu gezegd wordt dat hij zijn beginsel niet bewaard heeft en zijn eigen woonstede verlaten, dan beteekent dit dat hij in zijn leugensfeer zijn diepe afhankelijkheid als schepsel niet meer gevoelde, dat hij als de groote en machtige engel zijn God niet meer wilde dienen, dat hij zich tegen God durfde stellen, en in dit zich tegen God stellen de Satan des verderfs is geworden.

Ten allen tijde is het opgevallen dat in het Oude Testament weinig van Satan wordt medegedeeld en dat zijn naam bijna niet voorkomt. Ten onrechte heeft men van de zijde der Rationalisten en Modernen hieruit willen afleiden dat vóór de Babylonische ballingschap het bestaan van Satan bij Israël eigenlijk niet bekend was, en dat heel de duivelenleer uit het Oosten bij Israël is ingevoerd, voornamelijk onder Perzischen invloed, waar Ahriman als de God van het kwaad staat tegenover Ormoezd, de God van het goede. Maar het werk van Satan wordt reeds in de geschiedenis van den zondeval beschreven, en zijn naam wordt, zij het al weinig, toch genoemd als een bekende naam. In het boek Job wordt zelfs breedvoerig van Satan verteld, hoe hij voor God in den hemel verschijnt en de aarde omtrekt om die te doorwandelen (Job 2 : 1, 2). Zie voorts 1 Kron. 21 : 1 en Zach. 3 : 1. Maar dit alles neemt niet weg dat eerst in het Nieuwe Testament het beeld van Satan ten volle geteekend wordt en volledige openbaring over zijn duivelsche persoonlijkheid en helsch werk gegeven wordt. Dit is wel te verklaren, want Satan bindt den strijd aan tegen het beloofde Vrouwenzaad, en hij doet zijn voorbereidend werk in stilte, is echter de volheid des tijds aangebroken en verschijnt de Christus Gods op deze wereld, dan is het beslissend oogenblik aangebroken dat Satan uit zijn schuilhoek te voorschijn komt, zich in al zijn schrikkelijkheid openbaart en de groote worsteling met den Zone Gods aanvangt, en dan zien we hem zooals hij is, want Satan, die met de drie verzoekingen begint, rust niet voor hij Christus aan het kruishout geslagen weet, dan is het de ure en de macht der duisternis (Luc. 22 : 53).

Satan wordt meermalen genoemd „de overste dezer wereld”, en in de bedeeling van het Oude Testament, toen God met Zijn genade Zich tot Israël beperkte, en de heidenwereld aan het goeddunken des harten was overgegeven, was Satan metterdaad de overste dezer wereld (er staat nooit der wereld, altijd dezer wereld), namelijk van de afgodische heidenwereld. In de afgoderij der heidenen wordt de dienst der duivelen openbaar, en daarom zegt Paulus: „ja, ik zeg dat hetgeen de heidenen offeren zij den duivelen offeren en niet Gode, en ik wil niet dat gij met de duivelen gemeenschap hebt, gij kunt den drinkbeker des Heeren niet drinken en den drinkbeker der duivelen, gij kunt niet deelachtig zijn aan de tafel des Heeren en aan de tafel der duivelen" (1 Cor. 10 : 20, 21). Als overste van die wereld kan hij Christus de koninkrijken der aarde aanbieden en ook hun heerlijkheid (Matth. 4 : 8). Maar met de opstanding van Christus uit de dooden is de groote macht van Satan gebroken, en als Christus betuigt: Mij is gegeven alle macht in den hemel en op aarde, dan houdt dat in dat van den dag van Hemelvaart af, waarop Christus gezeten is aan de rechterhand Gods, Satan niet meer de overste dezer wereld is, dat hij overwonnen is, en dat Christus met Zijn Evangelie zegevierend de volkerenwereld ingaat, en volk na volk Satan afzweert en voor Christus buigt. Dit is de beteekenis van het aangrijpende woord dat Jezus zeide: Ik zag den Satan als een bliksem uit den hemel vallen (Luc. 10:18). In dit alles wordt openbaar dat Satan zijn bestaan in de leugen heeft, want hij verbeeldt zich van God onafhankelijk te zijn, ja zelf God te zijn, en in de heidensche godenleer heeft hij den mensch in den waan gebracht dat de god van het kwaad een god is.

Maar hij is en blijft diep afhankelijk, kan tegen Gods wil zich roeren noch bewegen. En niet alleen zijn werk maar ook zijn lot is in Gen. 3 : 15 geprofeteerd, namelijk dat hij in vijandschap tegen het Vrouwenzaad zal leven, en het de verzenen vermorzelen, en dat het einde van hem zelf zal zijn dat hem de kop vermorzeld wordt.

Satan is niet alleen de wederpartijder Gods, maar ook die der menschen, hij is èn Gods èn der menschen vijand, en zijn duivelsch welbehagen is hierin gelegen dat hij de menschheid tot val en tot het eeuwig verderf leidt. Daarom wordt hij in Joh. 5 : 44 niet alleen de Leugenaar maar ook de Menschenmoorder genoemd, en dezen naam draagt hij omdat hij, door den mensch tot zonde te verleiden, hem gemaakt heeft tot een kind des doods, niet slechts van den tijdelijken maar bovenal van den eeuwigen dood. Al de voor eeuwig verlorenen zijn slachtoffers van den Menschenmoorder. En wel worden door het werk van Christus en door de kracht des Heiligen Geestes de uitverkorenen des Vaders gered van en verlost uit de macht en heerschappij van den Booze, maar zelfs naar hen slaat hij de klauwen nog uit, want hij treedt op om de uitverkorenen, indien het mogelijk ware, te verleiden, en als de Verklager der broederen (Openb. 12 : 10).

Is op den dag van Hemelvaart Satan als een bliksem uit den hemel gevallen, doordat de Geest Gods werd uitgezonden in alle landen en Christus Zijn Koningsheerschappij over de volkerenwereld uitoefende, en toont de wereldhistorie sinds de verheerlijking van Christus een heel andere gedaante, hetwelk uitgedrukt ligt in dit woord dat Satan „gebonden” is en dat hij „de volkeren niet meer verleiden kan” (Openb. 20 : 2, 3), het boek der Openbaring doet ons ook weten dat Satan nog éénmaal ontbonden zal worden, en dat in het laatst der dagen hij nog eens overal zijne kracht en macht beschikken mag, onder de toelating Gods. Die dagen, de dagen van het Beest en van den Anti-Christ zullen voor de Kerk van Christus en voor heel de wereld dagen van ontzettende benauwing zijn, de hel wordt dan op de aarde los gelaten. Maar mocht Satan wanen dat hij als God deze wereld zal verwoesten, hij doet zijn werk in leugenverbeelding, want hij is en blijft in alles een diep afhankelijk schepsel, die tegen Gods wil zich roeren noch bewegen kan. Zijn schrikkelijk lot is door den Almachtige bepaald, en God zal roepen, als het oogenblik van Zijn raad er is: tot hiertoe en niet verder! en dan zal Satan met al zijn trawanten geworpen worden in den poel des vuurs en des sulfers (Openb. 20 : 10). Zie hierover breeder: Dr A. Kuyper, De Engelen Gods.