Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Natuurlijke historie

betekenis & definitie

of natuurlijke geschiedenis is de wetenschap, die zich bezig houdt met de aardsche natuurvoortbrengsels, voor zoo ver deze niet door den mensch zijn veranderd. Ze worden verdeeld in levenlooze en in levende.

De levenlooze (ertsen, gesteenten), mineralen of delfstoffen geheeten, bezitten geen organen en dragen daarom ook den naam van anorganische wezens. De levende of organische wezens bestaan uit een vereeniging van ongelijke deelen, organen, die elkaar, alsmede het geheele lichaam in stand houden.

Ook bezitten ze een onbewust vermogen, instinct, om doelmatige werkzaamheden te verrichten. Ze worden verdeeld in planten en dieren.

De natuurlijke historie omvat dus 3 wetenschappen: delfstofkunde of mineralogie, plantkunde of botanie en dierkunde of zoölogie; tot de laatste behoort dan ook de kennis van het menschelijk lichaam (somatische anthropologie of natuurlijke historie van den mensch). De natuurlijke historie werd vroeger voor een uitsluitend beschrijvende wetenschap gehouden; thans niet meer.

Want evenals in fysica en in chemie, wordt ook in de natuurlijke historie gebruik gemaakt van proefnemingen en van hypothesen; zulke hypothesen zijn bijvoorbeeld de afstammingsleer en de mimicryhypothese. Wijl de anthropologie of menschkunde een geheel zelfstandige wetenschap geworden is, en de mineralogie thans als een onderdeel der geologie behandeld wordt, is het gebied der natuurlijke historie in den laatsten tijd ingekrompen tot de plant- en dierkunde.

Zelfs de naam natuurlijke historie geraakte langzamerhand op den achtergrond en werd vervangen door biologie.