Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Nama(qua)

betekenis & definitie

of Hottentotten, verwant aan de Boschjesmannen en de dwergvolken uit de binnenlanden van Afrika, de meest beduidende en onvervalschte rest van de oerbewoners van WestelijkZuid-Afrika. Zij wonen ten Noorden van de Oranjerivier in het z.g.n.

Groot-Namaqualand. Zij zijn een zeer eigenaardig volk.

Hun gelaatskleur is geel-bruin, ze hebben een hoekigen gelaatsvorm, hun haar is kroezig. Ze zijn ijdel en hoogmoedig, prikkelbaar en onbetrouwbaar.

Toch missen ze enkele burgerlijke deugden niet zooals mededeelzaamheid en goedigheid. Ze leven van veeteelt en jacht, ook van roof en plundering.

Hun aantal bedraagt circa 25.000. Ze kunnen verdeeld worden in 1. echte Nama’s (8 stammen) (de bondelzwarten, Zeebs, en Franzmanns, het roode volk, de Zeschen, Garids en de in het Noordelijk Herero-land wonende Zwartboois). 2.

Koikhoin of Orlam, de uit de Kaap-Kolonie binnengekomen 5 stammen der Ama’s (David Christiaan) bij Bethanië, (Kouas Paul Goliath), bij Berseba, Komessi (Witbooi) bij Gibeon, Aichas (Jonker) vroeger bij Windhoek en Kouas (Amraals) op Gobabis. In 1892 streed een deel der Nama’s onder Hendrik Witbooi tegen het Duitsche gezag.

In 1894 werden ze onderworpen.

Reeds meer dan 70 jaren arbeiden onder deze stammen zendelingen, eerst van de London Mission en sinds 1840 van de Rheinische Mission.

Onder veel teleurstelling-, met ontzaglijke moeilijkheden werd een vijfde deel der bevolking gekerstend, maar er schijnt niet veel hoop te bestaan op de kerstening van het geheele volk. De Nama’s ruïneeren zich door gebruik van brandewijn en door verkoop van hun land aan de blanken.

Misschien zal later de arbeid onder de bastaardbevolking voorspoediger gaan.