Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Mot

betekenis & definitie

De motten (tineïdae) vormen een familie van de orde der vlinders of schubvleugeligen (lepidoptera) en wel van de onderorde der kleinvlinders (microlepidoptera). Het zijn ook werkelijk kleine, teere, maar sierlijke vlinders, wier rupsjes of larven echter heel wat schade kunnen aanrichten in kleeren en tapijten en ook in koren.

De korenmot (tinea granella), die een vlucht heeft van ongeveer een centimeter, legt des nachts haar eitjes op de korrels van graan (tarwe, rogge, gerst), dat op korenzolders bewaard wordt. De in Juli uit de eieren ontstane rupsen of „witte wormen” voeden zich met de graankorrels, totdat ze zich, eerst in het voorjaar, verpoppen.

De larve der pelsmot (tinea pellionella) leeft in en van pelswerk, veeren, wollen goed, enz. en die der kleedermot (tineola biselliella) in allerhande kleedingstoffen. Van vezels en haren maken ze ook hun buisvormige gangen en hun popomhulsels.

De tapijtmot (trichophaga tapetïëlla) legt haar eieren in tapijten en gordijnen. Van de nietigheid der motten, en van de door motten aangerichte verwoestingen spreekt de Schrift op een groot aantal plaatsen (Job 4: 19; 13:28; 27 : 18; Ps. 39 : 12; Jes. 50 : 9; 51 : 8; Hos. 5 : 12; Matth. 6 : 19; Jac. 5 : 2).