Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Molen

betekenis & definitie

In het Oosten, ook bij Israël, werd het koren, waarvan men brood wilde bakken, öf in een mortier of vijzel fijngestampt, óf, en dit meestal, op (in) handmolens gemalen. Het Hebreeuwsche woord voor molen is een meervoudsvorm (reckajim = de beide vermalers), daar een molen bestond uit twee ronde molensteenen, ongeveer 1½ voet dik en 2½ voet in doorsnede: een onderste, met bol, ruw bovenvlak, die vast op den grond stond, job 41 : 15, en een bovenste, met hol, ruw ondervlak, die beweegbaar was, Deut. 24 : 6, Richt. 9:53.

Het koren wordt geworpen in een trechtervormig gat, terwijl dan het meel aan den rand der beide steenen er uit valt op een daaronder uitgespreiden doek. Vooral in grootere gezinnen was het malen een zwaar werk, dat meest aan slaven en gevangenen werd opgedragen, Richt. 6:21,Klaagl. 5 : 13, en voornamelijk aan slavinnen, Ex. 11:5, Jes. 47 : 2, Matth. 24 : 41, Luc. 17 : 35.

Twee zaten dan tegenover elkaar, en ieder deed den bovensten steen met een handvat een halven cirkel omloopen rondom den as, die in den ondersten steen bevestigd was. (De latere Joden hadden ook grootere molens, die door ezels werden gedreven; de molensteen, waarvan sprake is in Matth. 18 : 6 en Marc. 9 : 42, heet mulos onikos, d. i. ezelsmolensteen.)Deze molen, die elke huishouding er op nahield, kon geen enkelen dag gemist worden, daar men telkens slechts zooveel meel maalde als voor het brood van één dag noodig was; vandaar mochten beide molensteenen, of de bovenste molensteen, niet te pand genomen worden, Deut. 24 : 6. De bedreiging, dat het geluid van den molen niet meer zal gehoord worden, Jerem. 25 : 10, Openb. 18 :22, beteekent, dat ook wat de meest arme voor zijn dagelijksch leven dringend noodig heeft, niet meer aanwezig zal zijn.