Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Mill

betekenis & definitie

I. James Mill, vader van John Stuart Mill, geboren 6 April 1773 in een dorp in Schotland, studeerde in Ediiiburgh theologie, ging naar Londen, waar hij medewerker werd aan verschillende bladen en medestichter der Londensche Universiteit.

Na de verschijning van zijn History of British India, kwam hij in dienst van de Engelsche Oost-Indische Compagnie, waar hij weldra een hooge positie innam. Hij stierf in 1836.Mill, die tot de hoofdvertegenwoordigers van de Engelsche associatiepsychologie behoort, was in de ethiek een groot voorstander van het utilarisme van Bentham, met wien hij zeer bevriend was. Ook hij leerde, dat het onderscheid tusschen zedelijke en onzedelijke handelingen ligt in het nuttigheidsverschil. Hij achtte het de taak van de wet om de gemeenschap in beweging te brengen tot verzekering van de volvoering van handelingen, die bevorderlijk zijn aan het algemeen geluk en tot verhindering van hetgeen dat geluk zou verstoren. Inzake de opvoeding ging hij uit van de gedachte, dat de menschen geboren worden met gelijke vatbaarheid voor verbetering en dat ongelijkheden voortspruiten uit verschillen van omgeving en opvoeding.

Op politiek gebied drong hij rusteloos aan op vrijheid van spreken en schrijven en op een vertegenwoordigend bewind. Het hoogste gezag moest worden toegekend aan het lichaam, dat het meest de geheele gemeenschap vertegenwoordigde. Daarom moest het Lagerhuis machtig genoeg zijn om den gezamenlijken invloed van Koning en Hoogerhuis op zij te streven. Met het oog daarop stelde hij een regeling voor, die bijna gelijk is aan de Lords Veto Bill van 1911. Verder wees hij op de wenschelijkheid van korte zittingstijden en van algemeen kiesrecht voor mannen boven de 40 jaar. Mill’s geschriften zijn van groote beteekenis geweest voor de totstandkoming van de Reform bill van 1832.

Op volkenrechtelijk gebied bepleitte hij de noodzakelijkheid van een internationaal wetboek en van een internationale rechtbank. Hij meende, dat de druk van de publieke opinie gehoorzaamheid zou afdwingen, indien een lichaam, dat de naties vertegenwoordigde, een onpartijdige beslissing nam.

Op economisch terrein heeft Mill, die een trouw vertegenwoordiger was van de klassieke school (zie het artikel onder dien naam) weinig oorspronkelijks geleverd. Hij volgde Smith en vooral Ricardo, die hij in abstracte voorstelling zoo mogelijk nog overtreft.

II. John Stuart Mill, zoon van James Mill, werd 20 Mei 1806 te Londen geboren, toonde reeds vroeg een zeldzame studieaanleg, en was door de stelselmatige opleiding van zijn vader op zeer jeugdigen leeftijd in het bezit van een uitgebreide wetenschappelijke kennis. De lezing van Bentham’s geschrift over de wetgeving was voor hem de aanleiding tot de stichting van een Utilitaristisch dispuut. Na voor zijn vorming nog eenigen tijd in Frankrijk doorgebracht te hebben, begon hij zijn schrijversloopbaan als medewerker aan de Westminster Reviemv. In dienst van de Engelsche Oost-Indische Compagnie klom ook hij op tot een zeer hooge positie. Van 1865—1868 was Mill lid van het Lagerhuis. Daarna begaf hij zich naar Avignon, (waar hij ook vroeger reeds voor langeren tijd gewoond had) en stierf daar 8 Mei 1873.

John Stuart Mill is een hoofdvertegenwoordiger van het moderne Empirisme, Psychologisme en meer idealistisch getinte Positivisme.

Evenals zijn vader is hij aanhanger van de associatiepsychologie. In zijn System of Logic heeft hij als eerste een methodenleer gegeven, die rekening hield met de behoeften en resultaten der afzonderlijke wetenschappen. Ervaring en inductie vormen volgens Mill de grondslag van al onze gevolgtrekkingen. De inductie berust tenslotte op de onderstelling van de gelijkvormigheid der natuur. En deze hypothese leidt weer tot de causaliteitswet. Een natuurwet is een uit de ervaring opgemaakte regelmatige samenhang van feiten, die de grootste waarschijnlijkheid voor zich heeft, zonder absoluut noodzakelijk te zijn.

Mill onderscheidt tusschen natuur- en geesteswetenschappen. In de laatste zijn dezelfde methoden te gebruiken als in de eerste, ook in de geesteswetenschappen gaat het over empirische wetten.

Stuart Mill’s Ethiek is een altruïstisch getint Utilitarisme. Hoogste doel van alle streven is ook voor hem het geluk: alle begeerten gaan in de richting van hetgeen ons lustgevoel opwekt, al wat daartegen ingaat wordt verafschuwd.

Maar waar voor Bentham en James Mill de eene vorm van geluk even goed was als de andere, en de lustgevoelens alleen in kwantiteit verschilden, daar kwam het voor John Stuart Mill meer op de hoedanigheid aan. Er zijn voor hem lagere en hoogere waarden, waarvan de laatste betrekking hebben op geestelijke goederen. „Het is beter om een onvoldane Socrates dan een tevreden dwaas te zijn.” Hadden zijn voorgangers de leer gehuldigd, dat ieder vrij zijn eigen geluk moest zoeken, John Stuart Mill legde den nadruk op het sociale karakter der moraal, op rechtvaardigheid en naastenliefde als haar voornaamste bondgenooten. leder individu moest streven naar bevordering van het algemeen geluk.

Als econoom sloot Mill zich in hoofdzaak bij Adam Smith en Ricardo aan. In zijn Beginselen der Staathuishoudkunde leverde hij een systematisch Handboek der Economie, dat als samenvatting van alle prestaties op dit gebied, vooral op de Duitsche wetenschap van grooten invloed was. Bij zijn diepgaande onderzoekingen van de theorieën over voortbrenging, waarde, grondrente, arbeidsloon, staatsinmenging, vrijheid van handel en verkeer, beschouwt hij de volkshuishouding als een gebied, dat met de overige uitingen van het nationale leven zeer nauw verbonden is. Op het voetspoor van Smith was Mill afkeerig van staatsbemoeiing met de volkshuishouding, al bracht zijn utilitarisme hem er toe om belangrijke uitzonderingen te maken ten bate van de algemeene sociale welvaart.

In latere jaren deed zijn vertrouwen in den vooruitgang als vrucht van kennisvermeerdering hem zelfs uitzien naar het socialistisch ideaal van „een gemeenschappelijk eigendom der grondstoffen van de aarde en een gelijk aandeel van allen in de voordeelen van den gezamenlijken arbeid.” Tegenover Comte, van wien hij overigens veel heeft overgenomen, hield Mill staande de onmogelijkheid van wetenschappelijke voorzegging op staatkundig gebied.

In zijn The Subjection of Women komt hij op voor de „emancipatie” der vrouw, en ook in het Parlement is hij de eerste, die pleit voor haar opleiding, voor de openstelling van ambten, en voor de toekenning van actief en passief kiesrecht aan de vrouw.

Het onderscheid van sexe mocht volgens Mill evenmin als het verschil in haarkleur van invloed zijn op het bezit van staatkundige rechten.

Vrijheid zou de vrouw geluk geven, en de ontplooiing van haar bijzondere gaven zou der gemeenschap ten goede komen.

Mill hield den democratischen regeeringsvorm voor den besten, omdat ieder werk het best verricht wordt door degenen, wier belangen rechtstreeks erbij betrokken zijn, en omdat een werkzaam aandeel in het politieke leven de zedelijke en verstandelijke hoedanigheden tot ontwikkeling brengt.

Om het gevaar van de tirannie der meerderheid in de democratie af te wenden, bepleitte Mill allereerst vrijheid voor personen en vereenigingen, van spreken en handelen, zoolang er geen ernstige krenking was van anderer belangen en rechten. Hij legde den nadruk op de waarde der vrije persoonlijkheid en op |de voordeelen voor de maatschappij van een verscheidenheid van gedachten en handelingen. En hij vertrouwde dat de waarheid in de worsteling der geesten zou overwinnen.

In de tweede plaats drong Mill aan op evenredige vertegenwoordiging ter wille van de rechten der minderheid.

Ten derde wilde hij meervoudig stemrecht ingevoerd zien voor alle burgers, die zich onderscheidden door hun kennis en karakter.

Ten slotte keurde hij de parlementaire schadeloosstelling af en verzette zich tegen geheime stemmingen.

Voor Mill is het wezen van den godsdienst het „richten van onze innerlijke bewegingen en wenschen op een ideaal voorwerp van erkend hooge voortreffelijkheid, dat met recht zich verheft boven alle voorwerpen van onze zelfzuchtige verlangens”. Ook een menschheidsgodsdienst van sociale en zedelijke gevoelens kan dienst doen. Het theïsme is voor Mill een der vele mogelijke wereldbeschouwingen, waartegen hij echter aanvoert de onvolkomenheid der wereld, die naar zijn meening de leer van Gods almacht uitsluit.

Het Christendom beschouwde Mill als een zeer gevaarlijke factor voor een noodlottige uitbreiding der bevolking. Ook ter wille van de beperking der geboorten was onverzoenlijke strijd tegen Christelijken godsdienst en zedeleer geboden. Van Mill is het vreeselijke woord, dat de moraal zich zóó moet ontwikkelen, dat op iemand met een groot gezin met evenveel minachting wordt neergezien als op iemand, die zich aan dronkenschap of andere uitspattingen schuldig maakt.