Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Menschelijk

betekenis & definitie

In Num. 5 : 6 is menschelijke zonden de vertaling van het Hebreeuwsch zonden des menschen, waarmede — volgens de Kantteekeningen — bedoeld worden óf „de zonden, die de menschen begaan uit menschelijke zwakheid, voortkomende uit de aanklevende verdorvenheid der natuur”, in tegenstelling met „de zonden, die uit moedwil geschieden”; óf de zonden „die geschieden naar de wijze der menschen, die van nature zeer tot de zonde geneigd zijn”; öf zonden „tegen eenig mensch of den naaste begaan”, ’t Laatste is ’t meest waarschijnlijk, wijl volgens het verband sprake is van het zich wederrechtelijk toeëigenen van eens anders goed.

David zegt, 1 Kron. 17 : 17 „Gij hebt mij naar menschelijke wijze voorzien met deze verhooging, o Heere God”. Anderen vertalen: „Gij hebt mij aangezien (met mij verkeerd) op de wijze des menschen (d. i. gelijk naar Uw gebod de eene mensch met den ander moet verkeeren), terwijl Gij toch in de hoogte, God de Heere zijt”; nog anderen: „Gij hebt mij aangezien naar den staat eens menschen van hooge afkomst, o Heere God”; de Lëidsche Vertaling heeft: „Gij vergunt mij een blik in volgende geslachten”. Het is moeilijk uit te maken, aan welke vertaling de voorkeur moet worden gegeven.

In Dan. 2 : 43 ziet „zich door menschelijk zaad vermengen” op de huwelijkssluiting.

Paulus zegt, Rom. 6 : 19, dat hij spreekt „op menschelijke wijze om de zwakheid uws vleesches wil”, n.l. als hij de geloovigen dienstknechten (slaven) der gerechtigheid noemt. De dienst der gerechtigheid is naar aard en natuur de hoogste vrijheid; maar bezien op menschelijke wijze, van menschelijk standpunt, naar de zwakheid die het gevolg is van vleeschelijken zin, lijkt zij evenzeer een slavernij als de dienst der zonde. — In 1 Cor. 2 : 4 hebben de oudste handschriften het woord menschelijk niet; zij lezen „bewegelijke woorden der wijsheid”. Aan de beteekenis verandert dit niets. De apostel wil zeggen, dat de overtuigende werking van zijn prediking niet toe te schrijven was aan klemmende bewijsvoering of roerende welsprekendheid, maar aan de krachtdadige werking des Heiligen Geestes. Hij verkondigt de wijsheid Gods, vs 8; deze is hem geopenbaard, vs 10; en hij spreekt van haar „niet met woorden, welke de menschelijke wijsheid leert, maar met woorden, welke de Heilige Geest leert”, d. i. niet alleen de inhoud, ook de vorm der prediking is van den Heiligen Geest. De woorden, waarmeê hij de gemeente aangaande de goddelijke wijsheid onderricht, zijn niet aan menschelijke wijsheid ontleend; de Heilige Geest leerde hem de woorden zoowel als de zaken.

Als Paulus, 1 Cor. 4:3, schrijft: „Doch mij is voor het minste dat ik van uiieden geoordeeld word, of van een menschelijk oordeel’, heeft hij met de laatste uitdrukking het oog op een aardsche rechtbank. In ’t Grieksch staat eigenlijk niet: menschelijk oordeel, maar: menschelijke dag, een overdrachtelijk spraakgebruik, hieruit te verklaren dat de rechtszittingen op gezette dagen werden gehouden.

De verzoeking, waarin de Corinthiërs werden gebracht door de uitnoodigingen tot de offermaaltijden der heidenen was een menschelijke, d. w. z. eene, die niet te zwaar was voor menschelijke kracht, 1 Cor. 10 : 13.

In Jac. 3 : 7 wordt „de menschelijke natuur” gesteld tegenover „alle natuur, beide der wilde dieren en der vogelen, beide der kruipende en der zeedieren”, waaruit blijkt, dat de apostel hier „natuur” gebruikt voor de geheele soort, die een bepaalde natuur heeft. „Menschelijke natuur” beteekent hier dus: de kracht, die in ’t algemeen den mensch eigen is.

Van menschelijke ordening wordt gesproken 1 Petr. 2:13; in ’t Grieksch staat: menschelijke schepping, waarmeê misschien de inrichting der maatschappij met haar koningen, stadhouders enz. vs 14, als een werk Gods wordt aangeduid. In elk geval is bij „menschelijke ordening” niet zoozeer te denken aan de wetten, door de Overheid gemaakt, als wel aan de Overheid zelve.