Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Meineed

betekenis & definitie

Een valsche eed. Het woord is een samenstelling van „eed” met „mein” ook wel „meine, meen” = slecht.

Meineed is het afleggen van een valsche verklaring onder eede, onder de plechtige betuiging alzoo, dat men zich bij het afleggen zijner verklaring of belofte, Gods alwetendheid en Zijn straffen van alle leugen voor oogen stelt.Is meineed een strafbare handeling?

In de Mozaïsche wetgeving vinden we geen wereldlijke straffen tegen dit vergrijp aangegeven. Wel zijn zoenoffers voorgeschreven, zoo in Leviticus 6:3 en 5 en in hoofdstuk 5 : 4.

In het Romeinsche recht trof den meineedige de nota censoria, de publieke berisping met de daaraan verbonden rechtsgevolgen, terwijl later wegens majesteitsschennis gestraft werd hij, die valschelijk bij den genius des keizers had gezworen.

In het oud-Germaansche recht was de meineed straffeloos.

Eerst later kwamen wereldlijke straffen in zwang, vooral het afkappen van de hand, die tot den eed was opgeheven.

Volgens het Canonieke recht moest meineed, als beleediging van God en ontheiliging Zijns Naams, door de overheid worden gestraft.

Volgens onze opvatting vormt niet dit laatste den principiëelen grondslag, waarop de overheid den meineedige behoort te straffen, aangezien de meineed als zoodanig er niet op gericht is om opzettelijk God te honen. Waar dit opzet zich in het misbruiken van den eed mocht openbaren, daar straffe de overheid den dader niet als meineedige, doch als godslasteraar.

De meineedige behoort te worden gestraft, omdat hij, waar de overheid als hooge waarborg der waarheid den eed heeft gevraagd — waartoe zij als dienaresse Gods bij de vervulling harer taak het recht heeft — het recht heeft geschonden ; en deze rechtschennis is van ingrijpenden aard, omdat zij in vele gevallen de rechtsbedeeling in gevaar brengt.

Daarom ook kan zij den leugenaar, die wegens bezwaren van godsdienstigen aard in plaats van den eed de belofte van waarheid mocht afleggen, met gelijke straf als den meineedige treffen.

Daarom ook straffe de overheid den meineed alleen wanneer er van rechtsschennis sprake kan zijn en gaat hij, die in het maatschappelijk leven valschelijk zweert, straffeloos uit, tenzij de overheid hem, als godslasteraar, niet als meineedige, kan vervolgen.

In art. 207 van ons Wetboek van Strafrecht is meineed strafbaar gesteld, als misdrijf en wel met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. Dit treft hem, die in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder eede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling of schriftelijk, persoonlijk of door een gemachtigde, opzettelijk een valsche verklaring onder eede aflegt. Waar de belofte in plaats van den eed mocht worden afgelegd, blijft de strafbedreiging op valschheid gelijk. Is de valsche verklaring afgelegd in een strafproces ten nadeele van den beklaagde of verdachte, dan wordt de schuldige gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren.