Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Maatschappij

betekenis & definitie

I. De menschelijke samenleving, het geheel van fijnvertakte betrekkingen tusschen de menschen bestaande, die hen individueel en in gezinsverband, tot een organische levenseenheid samenbinden.

Het is het normale scheppingsleven, dat zich in de maatschappij aandient en dat door de zonde in zijn ontwikkeling gestuit zou zijn, indien niet de Gemeene Gratie het tot nieuwe, zij het ook gewijzigde ontwikkeling bekwaamd had.Hoewel de menschelijke samenleving zich niet naar landsgrenzen streng in deelen laat scheiden, vertoont toch het maatschappelijk leven in de verschillende landen, door invloeden van klimaat, bodemgesteldheid, rasverschil, historisch verleden en andere factoren, een eigen type. De groote ontwikkeling der middelen van gemeenschap heeft het maatschappelijk leven van alle meelevende volken nauwer dooreengestrengeld en samengeweven en werkt mede tot het ontstaan van één groote menschelijke maatschappij, die zich over tal van volken uitstrekt.

Naar zijn aanleg is de mensch op zijn medemensch aangewezen en deze betrekking zoekt hij in velerlei vorm. Dit is de z.g.n. trek naar gezelligheid, waarop reeds in oude tijden werd gewezen. In dezen trek spreekt aller organische samenhang krachtens den oorsprong uit éénen bloede.

In de samenleving kan de mensch zijn gaven en talenten door den Schepper hem gegeven ten volle ontplooien in de bedrijven, in de wetenschappen, in de kunst en cultuur.

De maatschappij wordt niet gemaakt, zij bestaat in al haar leden; zij gehoorzaamt niet aan statuut of reglement, maar heeft zich te richten naar de haar ingeschapen levenswetten, naar Gods ordinantiën voor haar leven gesteld.

Hierin ligt de grondgedachte van de leer van de souvereiniteit in eigen kring, de souvereiniteit van de levenskring, waarvoor God in zijn ordinantiën een eigen levenswet stelde.

In het bijzonder richt zich dit leerstuk tegen de overheidsmacht die de haar gestelde grenzen overschrijdt en de palen van haar terrein eigenmachtig uitzet, haar wetten en voorschriften opdringt waar ontwikkeling naar eigen levenswet wordt geëischt.

Schade lijdt de maatschappij, waar overheidsreglementeering de ontwikkeling naar eigen wet afsnijdt.

Krachtens den aard harer instelling heeft de overheid slechts deze taak tegenover het maatschappelijk leven, weg te nemen, wat vrije ontwikkeling belemmert, kwade uitwassen te weren en zoo noodig te steunen wat in maatschappelijke kracht te kort schiet om zich terug te trekken wanneer haar steun kan worden gemist.

II. Maatschappij, vereeniging van personen, opgericht ter bereiking van eenig ideëel of economisch doel; maatschappijen van handel, vennootschappen, e. d.

< >