Is de benaming van het gebed waarmede de groote verzoendag ’s avonds in de synagoge begint. De twee woorden, die „alle geloften” beteekenen, zijn de aanvangswoorden van het gebed.
Maar aan het eigenlijke gebed gaat een plechtige handeling vooraf. Twee voorname leden der gemeente, plaatsen zich naast den voorbidder (gazan) en geven hem plechtig toestemming tot het gebed met de woorden: met toestemming van de beth din (synedrium) boven (in den hemel) en beneden (op aarde) met voorkennis van God en van de gemeente staan wij toe, dat met de overtreders gebeden worde.Dadelijk daarop vangt de voorbidder aan en roept drie maal achtereen met luider stem: „alle geloften, verzakingen, eeden, bannen en al zulke geldende uitdrukkingen, waardoor wij iets beloofd, bekrachtigd of ons verplicht hebben, van heden tot aan den volgenden verzoendag, zijn alle ontbonden, kwijtgescholden en vergeven, van geenerlei waarde en zonder geldigheid. Onze geloften zijn geen geloften, onze toezeggingen zijn geen toezeggingen, onze eeden zijn geen eeden”.
En dan spreken voorbidder en gemeente: „en het zij de geheele gemeente der kinderen Israëls vergeven en den vreemdeling, die in haar midden woont want het is het gansche volk slechts uit vergissing overkomen”.
Dan weer de voorbidder: „vergeef de zonde van dit volk naar Uwe groote genade zooals U dit volk vergeven hebt sedert Egypte tot nu toe”.
De gemeente: „En de Heere sprak: Ik heb vergeven naar Uw woord”.
Hier spreekt niet de Jood op eigen gezag, maar het gezag der gemeente geldt.
Bovendien gaat het niet over geloften, eeden enz. waarbij andere menschen betrokken zijn, maar geloften in den waren zin van het woord, dus de verhouding waarin men zichzelf tegenover God had geplaatst. Men kan zichzelf iets opgelegd hebben (boete, kastijding, vasten, ontzegging van genot) en dergelijke geloften en eeden zijn bedoeld.