Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Kerkelijke staat

betekenis & definitie

Dat is de naam van het vroegere wereldlijk gebied van den paus als hoofd der Roomsch-Catholieke kerk. Tot het jaar 1860 bestond het uit vijf legaties (Rome en de provinciën Romagna, Marken, Umbrië en Campagna met Maritima), die in 20 delegaties of provincies verdeeld werden.

Tezamen besloegen zij een oppervlakte van 41407 vierkante K.M. In 1857 bedroeg het aantal inwoners 3.126.263.

De paus bezat over dit gebied een onbeperkte macht en werd bijgestaan door een college van 70 kardinalen (sacro collegio). Er was een ministerraad met een kardinaal als secretaris aan het hoofd.

Deze werd door den paus benoemd. Naast den ministerraad bestond sedert 1849 een staatsraad van 15 deels wereldlijke leden.

Bovendien was er na de wet van 21 October 1850 een staats consulta van finantiëele aangelegenheden.Aan het hoofd van een legatie stond een kardinaal-legaat, aan het hoofd van een delegatie een delegaat. Het pauselijk leger, dat voornamelijk uit keurtroepen bestond, telde in 1869 ongeveer 16000 man. De pauselijke orden waren de Christusorde, de orde van Gregorius den Groote, de orde van het heilige graf, de Pius-orde en de Sylvester-orde. Tengevolge van de gebeurtenissen in 1859 en 1860 verloor de kerkelijke staat een aanzienlijk grondgebied en in 1870 werd de rest van het pauselijk gebied bij het koninkrijk Italië ingelijfd.

Ontstaan Het ontstaan van den kerkdijken staat ligt in schenkingen van Pepijn I. Het is niet waar, dat Constantijn reeds aan paus Sylvester de stad Rome, het Lateraansche paleis, de keizerlijke waardigheid en de wereldlijke macht over Italië zou geschonken hebben (Donatio Constantini). In 754 riep paus Stefanus 111 de hulp in van Pepijn tegen de Longobarden. Pepijn trok in 755 tegen de Longobarden op en noodzaakte den koning Aistulf het veroverde land af te staan. Hij gaf dit nu ten geschenke aan den paus. Karel de Groote bevestigde het recht op deze schenking in 775 aan paus Hadrianus.

Sinds de kroning van Karel den Groote (800) bezaten de pausen geen souvereine macht in hun gebied. Die macht berustte bij den keizer, die de hoogste rechterlijke macht in Rome uitoefende. Na velerlei twisten tusschen de keizers en de pausen moest Rudolf in 1275 de wereldlijke macht van den paus erkennen en toen was de kerkelijke staat geheel onafhankelijk van het rijk. Na veel wederwaardigheden, waarbij de wereldlijke heerschappij van den paus telkens in gedrang kwam, bezette Jozef I in 1708 een deel van den kerkelijken staat en in 1797, na de revolutie, moest paus Pius VI een groot deel van zijn gebied aan Frankrijk afstaan. In 1798 rukten de Franschen den kerkelijken staat binnen en op 20 Maart werd, nadat de paus gevlucht was, de Romeinsche republiek uitgeroepen. Na de overwinning, van de tweede coalitie (1799) moesten de Franschen Rome verlaten en Pius VII trok de stad binnen.

Aanvankelijk wist hij zich door een verdrag met Napoleon staande te houden. Langzamerhand moest hij echter verschillende deelen van zijn gebied afstaan. Hij werd gevangen genomen en naar Fontainebleau gevoerd, waar hij op 25 Juni 1813 afstand deed van zijn heerschappij. Door tegenspoed gedwongen moest Napoleon den paus weder vrijlaten en op 30 Mei 1814 werd de kerkelijke staat hersteld. In 1849 werd na een revolutie de Romeinsche republiek weder afgekondigd. De paus Pius IX vluchtte naar Gaëta.

Met behulp van de buitenlandsche mogendheden werd de revolutie onderdrukt en op 12 April 1850 keerde Pius IX naar Rome terug. In 1860 brak weder een revolutie uit. De koning van Sardinië Victor Emanuel II zag de kans schoon om zich van het grootste deel van den kerkelijken staat meester te maken. In het volgende jaar ontstond het koninkrijk Italië. De paus behield slechts het door de Franschen beschermde Patrimonium Petri. Tevergeefs had de paus getracht door encyclieken voor de Christenheid de noodzakelijkheid van zijn wereldlijke macht duidelijk te maken.

Pius doorleefde nu zeer moeilijke tijden. Het Italiaansche volk (althans de nationale partij) verlangde Rome tot hoofdstad. In 1870 vorderde het volk Rome op tot hoofdstad van het rijk. De paus zag uit naar hulp, maar zij daagde niet. Op 20 September 1870 werd Rome vier uur gebombardeerd en onder het gejubel van het Italiaansche volk trok het Italiaansche leger Rome binnen. Rome werd hoofdstad van Italië en het pauselijk paleis werd koninklijke residentie.

De kerkelijke staat had opgehouden te bestaan.

De positie van den paus werd door de Italiaansche regeering geregeld door de garantiewetten van 1871 (zie art.). De paus bleef in het bezit van het Vaticaan, het Lateraan, van de villa Castal Gandolfo. Hij zou de rechten van een souverein behouden en een jaargeld ontvangen van 374 millioen franken. De paus weigerde dit jaargeld, maar nam wel de Pieterspenning aan, die door de Roomschen hem werd aangeboden. De opbrengst daarvan is circa 20 millioen franken per jaar. Pius beschouwde zich als een gevangene.

Hij verliet het Vaticaan niet meer. Hij weigerde elk verkeer met de regeering en bleef de -wereldlijke heerschappij eischen als noodzakelijk voor de onafhankelijkheid van zijn ambt en de vrijheid der kerk. De op hem volgende pausen plaatsten zich op hetzelfde standpunt.