Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Kelten

betekenis & definitie

De Kelten behooren, evengoed als de Germanen, tot de zoogenoemde Indo-Germanen of Indo-Europeanen, wier oorsprong zeer waarschijnlijk niet in Middel-Azië, maar in Europa moet worden gezocht. Van de twee genoemde volkerengroepen bewoonden de Germanen vooral het tegenwoordige Noord-Duitschland en Skandinavië, terwijl de Kelten hoofdzakelijk Middel-en Noord-Frankrijk, Zwitserland en de Donaulanden van Zuid-Duitschland en Oostenrijk bevolkten.

Reeds meer dan zes eeuwen voor het begin onzer jaartelling hadden de Kelten het in beschaving vrij ver gebracht, verder dan de Germanen ; de Hallstattcultuur of Oudere Europeesche ijzerperiode en de Latènecultuur of Jongere ijzerperiode waren Keltische, niet van buiten aangebrachte beschavingstoestanden. Men moet zich echter niet voorstellen, dat de Keltische en Germaansche volkerengroepen streng gescheiden van elkaar leefden; integendeel, een scherpe grens is tusschen beide niet aan te wijzen, zoodat er dikwijls geen stamverschil kan worden aangegeven tusschen Kelten en Germanen.

Lang voor Christus’ geboorte kwamen de Kelten met de Etrurische en Romeinsche beschaving in aanraking, en na de stichting van Massilia ook met de Grieksche. De Keltische cultuur verspreidde zich, vooral van Gallië uit, ook over Germaansche stammen, die dan tevens dikwijls Kelten genoemd werden.

Ongeveer een eeuw v. Chr. en nog een paar eeuwen later nam men over ’t algemeen aan, dat de Galliërs of Kelten links van de Rijn en de Germanen rechts van de Rijn woonden.

De Kelten, die ten Zuiden van de Alpen, in Gallia cisalpina woonden, waren reeds voor den tijd van Julius Caesar (100—44 v. Chr.) geheel geromaniseerd en onderdanen van het Romeinsche rijk geworden.

Ook de Keltische bewoners van Frankrijk, het eigenlijke Gallië, Gallia propria of Gallia transalpina. ondergingen een dergelijk lot, nadat sedert 120 v. Chr.

Zuid-Oostelijk Frankrijk een Romeinsche provincie was geworden, en Caesar van 58 tot 50 v.

Chr. geheel Gallië tot aan Rijn en Oceaan veroverde.

De laatste groote strijd, dien de Gallische Kelten voor hun onafhankelijkheid onder aanvoering van den dapperen Arverner Vercingetorix tegen Caesar voerden, eindigde met hun volkomen onderwerping in 52 v. Chr.

De onderworpen Kelten schijnen zich zeer gemakkelijk in den nieuwen toestand geschikt te hebben, want een paar eeuwen later was hun taal geheel verdrongen door het Latijn, en was er van hun oude zeden, gewoonten en godsdienst bijna niets meer over: ze waren Romeinen geworden. Zoo kon de Grieksche geograaf Strabo (63 v.

Chr.—19 n. Chr.), die te Rome woonde, schrijven, dat het verschil tusschen Keltische Galliërs en Germanen daarin bestond, dat de eersten onder Romeinschen invloed beschaafder waren geworden dan de laatsten, en zoo werden beschaafde Germaansche stammen door Romeinsche schrijvers wel eens Kelten genoemd.De Kelten waren zeer zwerfzuchtig en deden gaarne invallen in andere landen, waar zij zich ook dikwijls vestigden en dan met de bewoners dier landen samensmolten. Noordwaarts trokken ze over het Engelsch kanaal naar Groot-Brittanje en Ierland; Zuidwaarts over de Alpen naar de Povlakte en over de Pyreneeën naar Spanje, in welk laatste land zij met de Iberiërs het volk der Keltiberiërs vormden; Oostwaarts trokken ze langs den rechter oever der Donau. De Senonische Kelten deden in 390v.Chr. onder hun brennus (-aanvoerder) een inval in Italië, verbrandden Rome, konden echter het kapitool niet in hun macht krijgen, en lieten zich voor een groote som gouds overhalen, om weer terug te trekken. In het jaar 280 v. Chr. drongen van het Balkanschiereiland, waar zij zich reeds vroeger gevestigd hadden, 200.000 Gallische Kelten zelfs over den Hellespont in Klein-Azië door, en vestigden zich later in het naar hen genoemde Galatië. In den tweeden Punischen oorlog (218—201) sloten zich bijna alle Keltische stammen in Noord-ltalië bij Hannibal aan, doch Hannibal’s neerlaag en Karthago’s vernedering waren tevens het einde van hun streven naar onafhankelijkheid.

Zelfstandige rijken hebben de Kelten niet gesticht, en dit is een van de redenen, waarom er van hun namen en talen zoo weinig is overgebleven. In Gallië zelf werden ze door Germaansche stammen (Franken, Bourgondiërs) geheel overvleugeld en verdrongen. Overblijfsels van nog levende Keltische talen worden nog slechts gevonden in Wales, Ierland, NoordSchotland en Bretagne. Het aantal menschen, die niets anders dan Keltisch spreken, bedraagt nauwlijks een millioen; ongeveer 3 millioen spreken naast Keltisch nog Engelsch of Fransch.

De Kelten waren groote, krachtige menschen met bruin haar en blauwe oogen. Ze waren pronklievend, deden veel aan veeteelt, weinig aan landbouw. Ze begroeven hun dooden en gaven den mannen zwaard, schild en lans in het graf mee. Toch kwam ook lijkverbranding voor. Hun priesters heetten druïden en hadden een opperpriester aan het hoofd; ze waren tevens rechters, leeraars en barden, de bezitters, bewaarders en verbreiders van alle wetenschappelijke en godsdienstige kennis. Zij raadpleegden de góden en verrichtten de offeranden.

Gewoonlijk werden dieren opgeofferd, soms ook menschen. Van hun góden worden o.a. genoemd Lugus, Osmius, Esus, die natuurkrachten vertegenwoordigden. Toen het Christendom zich in Europa begon te verbreiden, waren de eigenlijke Kelten reeds bijna verdwenen. In Ierland bleef echter een Keltische bevolking bestaan; zij noemde haar eiland Erin en zich zelf Skoten. Reeds in de vierde eeuw hadden velen het Christendom aangenomen en in 431 zond paus Coelestinus 1 (paus van 422—432) den priester Patricius (St. Patrick) daarheen, die er met veel zegen arbeidde en in 459 stierf.

In de zevende eeuw was geheel Ierland tot het Christendom bekeerd en werden veel zendelingen (Columbanus, Gallus, Kilian, Wigbert, Wilfried, Willibrord) van daar uitgezonden, ook naar ons land. Toen in Gallië de Frankenkoning Clovis zich in 496 liet doopen, namen ook zijn onderdanen (Franken, Bourgondiërs, Alemannen, Goten, Keltische Galliërs) van lieverlede het Christendom aan.