Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Kanker

betekenis & definitie

Behoort tot de kwaadaardige gezwellen, die den drager er van na korter of langer tijd onherroepelijk ten grave voeren, als men er niets aan doet. Spontane genezing van kanker komt niet voor.

Niet alle vormen van kanker zijn even kwaadaardig; bij iemand van jeugdigen leeftijd is een kankergezwel meestal zeer kwaadaardig, het groeit snel en verspreidt zich snel door ’t geheele lichaam. Het meest komt kanker voor na iemands 45e jaar.

Bij bejaarde personen zien we soms kankergezwellen, die zeer langzaam groeien en een paar jaarlang den lijder geen last veroorzaken.Kanker ontstaat uit epitheelweefsel, d. i. dat weefsel, dat de oppervlakte van, en alle holten in ons lichaam bekleedt en beschut. Dat epitheel groeit dan op een bepaalde plaats van de oppervlakte naar binnen en komt zoo op plaatsen, waar het niet behoort; het groeit daar al maar voort en vernietigt het weefsel, dat het op zijn weg vindt; daarin openbaart zich dan in de eerste plaats de kwaadaardigheid van het gezwel, dat het al maar voorteet (2 Tim. 2 : 17). En in de tweede plaats is het een eigenschap van kwaadaardige gezwellen, dat van het oorspronkelijke gezwel telkens kleine deeltjes loslaten; deze worden door de bloed- en lymphstroom verder door ’t lichaam verspreid en vormen de z.g. zaailingen of metastasen: zoo b.v. vormt de borstkanker al spoedig metastasen in de klieren van de oksel. Die metastasen vindt men ten slotte bij een kankerlijder in bijna alle organen van zijn lichaam als kleinere of grootere knobbeltjes. Door de kanker wordt dus het gezonde, normale weefsel verdrongen en vervangen door kankerweefsel; dit kankerweefsel kan nu op zijn beurt veretteren of afsterven en zoo kan ’t gebeuren, dat er op de plaats van het gezwel een holte of een gat ontstaat (kankerzweer).

De oorzaak van kanker is ons nog volstrekt niet bekend; sommigen beweren, dat de erfelijkheid een groote rol speelt en in den laatsten tijd is er een strooming onder de geleerden (Gye, Blumenthal, e. a.), om aan te nemen het bestaan van een levend kankervirus (smetstof), dat zelfs met een microscoop niet te onderscheiden is.

De allerbeste geneeswijze is nog steeds de chirurgische: we moeten het gezwel zoo spoedig mogelijk wegnemen, liefst vóór er zaailingen gevormd zijn, anders moeten deze ook verwijderd worden. Daarbij maakt men tegenwoordig ook in ruime mate gebruik van de z.g. stralenbehandeling, met Röntgen- en radiumstralen, waarmee men in sommige gevallen kleine kankerwoekeringen zonder gebruik te maken van het mes kan genezen. Een bepaald geneesmiddel (’t zij om in te nemen of om in te spuiten) tegen kanker is nog niet ontdekt.