Naar de beteekenis van het woord een gewelf, is
1. in het algemeen ieder vertrek des huizes (1 Kon. 20 : 30; 22 : 25); der ark (Gen. 6 : 14).
2. Meer bijzonder de inwendige meer verborgene vertrekken van het huis (Gen. 43 : 30), die vaak tot schuilplaats dienen (Richt. 16 : 9; 2 Kron. 18 : 24; Ezech. 21 : 14). In Matth. 24 : 26, Luc. 12 : 3, Matth. 6:6, vertaalt Luther het woord tameion, zeer passend voor de stille plaats des gebeds, door kamer. Het is duidelijk, dat Christus met dat Farizeeuwsche te koop dragen des gebeds geenszins het gemeenschappelijk gebed in het openbaar en bij den huisgodsdienst verwerpt (Matth. 21 : 13; Hand. 3 : 1). Maar dit is zeker, dat wie het gebed in de binnenkamer, d. i. in stillen voor de menschen verborgen omgang met God niet kent, nog volstrekt niet weet, wat bidden beteekent; de slaapkamer (Exod. 8 : 3, vgl. Ps. 105 : 30; 1 Kon.1: 15; 2 Kon. 6 : 12; Luc. 11 : 7), Grieksch koite. De bruidskamer (Ps. 19; Hoogl. 1:4; 3 : 4) (beeld van de meest innige gemeenschap met Christus, den bruidegom der ziel) (Joel 2: 16).
3. Het bovenvertrek op het platte dak (2 Kon. 4 : 10; Tob. 3 : 12; Judith 8:5; 9:1), werwaarts men zich om te bidden terugtrok (Hand. 1 : 13; 10 : 9).
4. De voorraadkamer, schatkamer (Ps. 144:13; Spr. 24:4; Ezra 7:20; Esth. 3:9; 4:7). In 1 Kon. 14 : 28, 2 Kon. 12 : 11 schijnt het tuighuis te beteekenen.
5. De inwendige ruimte des tempels (1 Kon. 29 : 11), voornamelijk de cellen in de bijgebouwen (Ezech. 40; 17, 38, 45; 42 : 1—14; 44 : 19; 46 : 19 v.), die ten deele hun naam aan bekende personen ontleenen, b.v. de kamer van Nathan-Melech (2 Kon. 23 : 11), (woordelijke overzetting van den ingang van het huis des Heeren tot aan de kamer van Nathan-Melech, den kamerling in de voorhoven), de kamer Johanans (Ezra l0:6). In deze cellen schijnt ten tijde van Ezechiël door Israëls oudsten heimelijk afgoderij gepleegd te zijn (Ezech 8 :12). Zij heeten beeldenkamers, daar er afgodsbeelden in geplaatst, of wel de muren met afgodische beelden beschilderd waren. Mogelijk was het ook, dat ieder in zijn huis een afgodische huiskapel had.
6. Met de woorden van Jes. 26 : 20: „gaat heen, mijn volk, in uwe binnenste kamers !” wil de Heere zijne uitverkorenen vóór den komenden tijd des gerichts de aanwijzing geven, om zich gedurende dezen in de stilte terug te trekken. Zoo hebben zich de eerste Christenen bij het strafgericht over Jeruzalem door de Romeinen naar Pella teruggetrokken.
7. Slaapkameren en ontuchtigheden (Rom. 13 : 13), allerlei soort van vleeschelijke zonden, zooals die in de verborgenheid der kamers bedreven worden.