Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Kalender

betekenis & definitie

Een naar weken en maanden gerangschikte lijst der dagen van het jaar met vermelding van godsdienstige en burgerlijke feesten, van de schijngestalten der maan, van de tijden van opkomst en ondergang van zon en maan, van de verduisteringen dier hemellichamen en van andere verschijnsels op het gebied der aardrijkskunde en der sterrenkunde draagt den naam van kalender. Dit woord komt af van het Latijnsche calendae; zoo noemden de Romeinen den eersten dag van iedere maand, welke eerste dagen bij hen openlijk werden afgekondigd.

Kalender wordt thans ook veel gebruikt in de beteekenis van tijdrekening (Juliaansche kalender) en in die van almanak (volkskalender, scheurkalender). Van de tijdrekening der oude volken vermelden we hier slechts den kalender der Israëlieten; zie hierover het artikel dag.Evenals van alle beschaafde volken is ook onze kalender de Gregoriaansche; zie art .Jaar. De namen der twaalf maanden: Januari, Februari, Maart, April, Mei, Juni, Juli, Augustus, September, October, November en December hebben wij van de Romeinen overgenomen. April, Juni, September en November hebben ieder 30 dagen; Februari heeft 28, maar in een schrikkeljaar (d. i. een jaar welks getal, of, als het eeuwjaren betreft, welks eeuwcijfer door vier deelbaar is) 29; de overige maanden tellen 31 dagen. Later hebben de maanden ook Nederlandsche namen gekregen, te weten: Louwmaand, Sprokkelmaand, Lentemaand, Grasmaand, Bloeimaand, Zomermaand, Hooimaand, Oogstmaand, Herfstmaand, Wijnmaand, Slachtmaand en Wintermaand. Het jaar begint 1 Januari (1 Louwmaand), wanneer de aarde het dichtst bij de zon staat. Ook verdeden we het jaar in 4 jaargetijden: lente, zomer, herfst en winter.

De lente begint 21 Maart, de zomer 21 Juni, de herfst 23 September en de winter 22 December. Lente en zomer worden samen ook wel het zomerhalfjaar genoemd; herfst en winter heeten dan samen het winterhalfjaar. Het zomerhalfjaar telt 7 dagen meer dan het winterhalfjaar. Bij het begin van lente en herfst gaat de zon juist in het Oosten op en duren dag en nacht overal op aarde even lang (nachtevening); bij het begin van den zomer duurt bij ons de dag 16'/2 uur (langste dag) en bij het begin van den winter slechts 7'/a uur (kortste dag). Verder hebben we een verdeeling in weken, ieder van zeven dagen. De namen dezer dagen: Zondag, Maandag, Dinsdag, Woensdag, Donderdag, Vrijdag en Zaterdag zijn aan hemellichamen en aan heidensche goden en godinnen ontleend.

Een jaar bevat 52 weken en 1 dag of, als ’t een schrikkeljaar is, 52 weken en 2 dagen. Hieruit volgt dat een gewoon jaar met denzelfden dag der week eindigt als waarmee het begint. Zoo begonnen bij voorbeeld de jaren 1905, 1911 en 1922, alle geen schrikkeljaren, met een Zondag en eindigden ook met een Zondag; 1924, een schrikkeljaar, begon met een Dinsdag en eindigde met een Woensdag. De overige jaren dezer eeuw, die met een Zondag beginnen, zijn 1928, 1933, 1939, 1950,1956,1961, 1967,1978, 1984, 1989 en 1995; met uitzondering van de drie schrikkeljaren eindigen ze ook alle met een Zondag. Zelfs onze kortste maand, Februari, kan 5 Zondagen hebben en wel, wanneer een schrikkeljaar met een Donderdag begint. Dan vallen 1 Februari en 29 Februari beide op een Zondag. Dit was b.v. het geval in 1920 en zal eerst in 1948 en in 1976 wederom plaats hebben.

Het eerste Christelijke feest van het jaar is het Paaschfeest. Op het concilie te Nicaea in Bithynië, in het jaar 325 n. Chr. werd bepaald, dat dit feest steeds zou invallen op den eersten Zondag na de eerste volle maan, die men heeft na 21 Maart. Valt volle maan juist op 21 Maart, dan wordt deze maanphase meegerekend, zoodat Paaschzondag op zijn vroegst op 22 Maart kan vallen; dit was b.v. in 1818 het geval en zal in de geheele twintigste eeuw niet meer gebeuren.

Is het juist Zondag, wanneer het voor ’t eerst na 21 Maart volle maan is, dan valt Paschen op den volgenden Zondag. Voor het geval dat 21 Maart Zondag is en het den vorigen dag volle maan was, wordt het Paaschfeest eerst gevierd op 25 April; dit heeft eerst plaats in 1943 en op een lateren datum kan Paschen niet vallen. Van 1925 tot en met 1950 valt het Paaschfeest achtereenvolgend op 12 April, 4 April, 17 April, 8 April, 31 Maart, 20 April, 5 April, 27 Maart, 16 April, 1 April, 21 April, 12 April,28 Maart, 17 April, 9 April, 24 Maart, 13 April, 5 April, 25 April, 9 April, 1 April, 21 April, 6April, 28 Maart, 17 April, 9 April. Vijftig dagen of op den zevenden Zondag na Paschen wordt het Pinksterfeest gevierd. Kerstfeest valt steeds op 25 December. Het Pascha der Joden heeft plaats op 15 Nisan (Abib) d. i. in Maart of April; hun Pinksterfeest 50 dagen later in de maand Siwan en het Loofhuttenfeest op 15 Tisri (Ethanim).

Wij tellen onze jaren van Christus’ geboorte af en spreken van jaren voor Christus (v. Chr.) en van jaren na Christus (n. Chr.). De hedendaagsche Israëlieten beginnen hun jaartelling met de schepping der wereld, die volgens hen 3760 v.’Chr. plaats had; hun Nieuwjaar valt in den herfst en ze hebben, wat het aantal dagen betreft, zes verschillende soorten van jaren. In 1919 begon het Joodsche jaar (5680) op 25 September, in 1926 (5687) op 3 September. De Mohammedanen beginnen te tellen van de Hedsjra of Hegira af, Mohammed’s verhuizing van Mekka naar Medina (16 Juli 622 n.

Chr.), waarbij men nog moet bedenken, dat 33 Mohammedaansche jaren gelijk zijn aan 32 van onze jaren. Het jaar 1926 der Christelijke tijdrekening is het jaar 5686/5687 der Joodsche en het jaar 1344/1345 der Mohammedaansche tijdrekening. De Turksche regeering te Angora heeft de Mohammedaansche tijdrekening afgeschaft en den Gregoriaanschen kalender aangenomen.