Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Kaartspel

betekenis & definitie

Tegen het kaartspel zijn meerdere bezwaren in te brengen, die dan ook van allerlei zijde er tegen ingebracht zijn; maar met name beoefenaars van de Gereformeerde Ethiek waren wel het strengst in hun veroordeeling. Als eerste bezwaar kan men er tegen aanvoeren — een bezwaar dat reeds Schopenhauer er tegen opperde — dat het wijst op een bankroet van gedachten; wie geen gedachten meer heeft uit te ruilen tot opscherping van elkanders inzicht in eenige zaak of ter bevordering van de gezelligheid in eenig onderling samenzijn, grijpt naar de kaarten.

Een tweede bezwaar is dat het behoort tot de dusgenoemde geluks- of hazardspelen (zie het art). Er is geen gelijk begin.

Al komt bij den voortgang van het spel zeker scherpzinnigheid te pas, bij den aanvang is het louter een kwestie van „geluk”. Welke kaarten men krijgt, hangt af van het „toeval”.

Is iemand daarin „gelukkig”, dan komen de zonden van afgoderij en bijgeloof zoo licht in zijn hart op: afgodisch stelt hij zijn vertrouwen op de „Fortuin” (godin „Fortuna”); bijgeloovig vertrouwt hij op zijn „geluk” (zijn „goed gesternte”). Is iemand daarin doorloopend ongelukkig, dan bevordert dit een min of meer groote dosis pessimisme in zijn kijk op’t leven, in zijn stemming; een slecht humeur; het vloeken, daar men buiten zijn schuld verliest en in den regel ook ondanks groote vaardigheid het verlies niet kan ontgaan.

Bovendien: daar het voor ons bewustzijn „toevallige” nimmer omgaat buiten het opperbestuur van God, ziet de Gereformeerde ethicus in het kaartspel een spelen met het lot, dat is: een misbruik van het heilige lot. Ook is dit een bezwaar dat „de wereld” zich van dit spel heeft meestergemaakt; het naar Gereformeerd inzicht een door en door wereldsch spel is, zoodat men er zich nóg van moest onthouden al zag men de bezwaren, die overigens gelden, niet zoo helder in.

Ook is de bij de wereld openbaar wordende passie voor dit spel reeds op zichzelf afkeurenswaard, daar de hartstocht immers ligt op het terrein van het zondige.Hierbij komt nog dat kaartspelen o zoo dikwijls bovendien wordt een spelen om geld. Dan wekt en voedt het winzucht; een ongeoorloofde begeerte om zich uit de schade en het verlies van zijn naaste rijker te maken; zonde dus zoowel tegen het tiende als tegen het achtste gebod. Ook ligt al dit begeeren op de lijn van het een tegenzin krijgen in gestadigen arbeid. Vooral ook daar dit kaartspelen om geld het begin is van ander spelen om geld, hetzij in de loterij, hetzij door beursspel, speculatie. Vgl. bijv. Dr.

W. Geesink, Van ’s Heeren Ordinantiën, II I 434—436; ii 347—352. Hoe voorzichtig men met Duitsche werken van overigens goede strekking, in vertaling onder ons volk gebracht, moet zijn, leert bijv. een boek als de Christelijke Ethiek, van prof. Dr. L. Lemme, formeel bewerkt door Dr.

G. Veilenga (Godgeleerde Bibliotheek, Utrecht 1910), die hartstochtsspelen als wedden, dobbelen en hazardspel (speelbanken) streng veroordeelt, maar wat hij noemt de verstandsspelen, waaronder hij schaak- en kaartspel rangschikt, toelaat. Hij erkent, dat kaartspel een middel kan zijn om den tijd te dooden en dikwijls geldverspilling, drankzucht en vechtlust er door bevorderd worden. Maar verklaart dan (bl. 1057): „een gezellig kaartkransje, al is het dan om wat centen, is in elk geval te verkiezen boven al dat zouteloos gebabbel en gepraat over anderen”. Dit schijnt een al te oppervlakkig oordeel. Met het vermijden van de ééne fout kan de andere niet worden goedgepraat.

Afgescheiden van het kaart spel is het kaartleggen, maar, dat toch ook weer een verwant karakter draagt daar het een bedriegelijk spel is met kaarten; een speculeeren op de goedgelovigheid van talloos velen, die, aan het geloof ontzonken, aan de onzinnigste bijgeloovige practijken zich overgeven, in de hoop de geheimen der toekomst zich ontsluierd te zien. In Holland Express kon men onlangs de becijfering lezen dat in een stad als Rotterdam jaarlijks een halve ton, duizend gulden ’s weeks, aan kaartlegsters en sonnambules wordt verdaan. De redacteur van het weekblad bleek van gevoelen dat de Nederlandsche Journalistenkring, in saamwerking met de vereeniging van Directeuren van Dagbladen een actie op touw diende te zetten om deze schandelijkheden tegen te gaan, met name door de desbetreffende advertenties te weigeren.