Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Judas

betekenis & definitie

1. Judas.

In Lucas 6 : 16 worden twee discipelen van Jezus genoemd, die Judas heetten; de eerste was Judas, broeder van Jacobus en zoon van Alfetis. Deze wordt in Matth. 10 : 3 vermeld onder den naam Lebbeüs, toegenaamd Thaddeüs (de moedige).

Hij is een discipel geweest die niet op den voorgrond trad, althans niet in zijn spreken; slechts eenmaal vinden we bepaald melding van hem gemaakt, n.l. in Joh. 14 : 22, waar van hem gezegd wordt: „Judas, niet de Iskarioth, zeide tot hem: Heere, wat is het, dat gij uzelve aan ons zult openbaren, en niet aan de wereld.”II. Judas, de apostel die Jezus verraden heeft. Hij was de zoon van Simon (Johannes 12 : 4) en afkomstig van Kariot uit den stam Juda. Met de andere discipelen werd hij door Jezus na een nacht in het gebed doorgebracht te hebben, tot apostel gekozen, en was getuige van de wonderen van Christus, en van de prediking van het Evangelie. Hij is blijkens Matth. 10:1,4 ook uitgezonden „met macht over de onreine geesten, om ze uit te werpen, en alle ziekten en kwalen te genezen.” Drie jaren lang ging hij met Jezus en de andere discipelen om, zonder dat deze laatsten zijn waren aard kenden. Maar Jezus wist, wie hij was, en liet dit ook aan de discipelen merken.

Nadat reeds vroeger blijkens Joh. 6 : 64, 71, Jezus gezegd had: „één uit u is een duivel”, werd hij aan den Paaschmaaltijd aangeduid als de verrader. Jezus wist alles wat Judas beraamd had. Door geldzucht verleid, kwam Judas met de overpriesters overeen, voor dertig zilverlingen Jezus in hun handen over te geven, welke hem bij voorbaat toegeteld werden. Als een volslagen instrument in de hand van Satan (Luc. 22 : 3; Joh. 13 : 27) deinsde hij voor dit verraad niet terug. Als aanvoerder van een bende, gezonden van de Overpriesters, om Jezus gevangen te nemen, kwam hij in Gethsemané en verried zijn Meester met een kus, als het met de vijanden afgesproken teeken (Matth. 26 : 48). Nadat het verraad geschied was, begon voor Judas de foltering van zijn geweten.

Hij bracht het geld terug aan zijn lastgevers, uitroepende: „ik heb gezondigd verradende onschuldig bloed”, en pleegde zelfmoord, waarbij zijn lichaam openberstte (Hand. 1 : 18) en ging alzoo heen naar zijn plaats (Hand. 1 : 15). In zijn schrikkelijken dood ging Ps. 109 : 8 en Ps. 69 : 29 in vervulling; en in den akker des bloeds, van de zilverlingen gekocht, het woord van Zach. 11 : 12.

In Joh. 17, het Hoogepriesterlijk gebed, wordt Judas door Jezus de zoon der verderfenis en een verlorene genoemd (Joh. 17 : 12).

De figuur van Judas in den apostelkring moet hieruit verklaard worden, dat hij als handlanger van het rijk der duisternis, den raad Gods dienen moet in het lijden van Christus, gelijk Jezus aan den Paaschmaaltijd sprak: „de Zoon des menschen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven is, maar wee den mensch door welken de Zoon des menschen verraden wordt; het ware hem goed, zoo die mensch niet geboren ware geweest” (Matth. 26 : 24). Het verraad van Judas is gepraedestineerd; verre er vandaan, dat de dood van Christus aan de willekeur der menschen zou overgelaten zijn, heeft God de wijze waarop het daartoe komen zou, in Zijn eeuwigen raad bepaald. Maar over het verraad van Judas wordt ons verder geen verklaring gegeven. Wie zou willen vragen: is Judas dan wel aansprakelijk, is hij dan wel schuldig, omdat het van eeuwigheid vast stond wat hij doen zou, die vindt het antwoord in het woord van Jezus: „wee dien mensch, door welken de Zoon des menschen verraden wordt.” Maar verder doet Jezus geen enkele poging om de schijnbare tegenstrijdigheid tusschen Gods raad en de schuld van Judas op te lossen.

III. Judas, een van de broeders des Heeren (Matth. 13 : 55), die als schrijver van den algemeenen Zendbrief van Judas beschouwd wordt. Hij wordt de „broeder van Jacobus” genoemd (Judas : 1). Blijkbaar is deze Jacobus de schrijver van den algemeenen Zendbrief van dien naam; met welken dus niet de apostel bedoeld is, die in ’t jaar 44 door Herodes gedood is, maar een broeder des Heeren.

IV. Judas, een der Maccabeën; Judas Maccabeüs, (d. i. hamer) een Joodsch held, zoon van den priester Mattathias, die na den dood van zijn vader in den vrijheidsoorlog van de Joden tegen den Syrischen koning Antiochus Epifanes, het leger aanvoerde. Vanaf het jaar 166 vóór Chr. versloeg hij in onderscheidene veldslagen de Syrische veldheeren Gorgias, Lysias en Nikanor. Juist had hij in den zin, om met de Romeinen een bondgenootschap aan te gaan, toen een geweldige overmacht van de Syriërs tot den strijd dwong, waarin hij (160 v. Chr.) sneuvelde. In de twee boeken der Maccabeën vindt men bizonderheden over zijn heldendaden.

V. Judas, de Galileër, van wien (Hand. [5:37) vermeld wordt, dat hij een opstand verwekte tegen het Romeinsche gezag, bij gelegenheid dat de keizer een beschrijving deed plaats vinden. De opstand werd wel spoedig onderdrukt, maar zij is het begin van het optreden der Zeloten geworden. Volgens Josefus stierven twee zonen van Judas onder Tiberius in 46 na Chr. den kruisdood; de derde Menachem, wierp zich tot Messias op en werd terechtgesteld.