Geboren te Genève 7 Juli 1787, overleden te Vandoeuvres 8 Mei 1864, stamde uit een sinds onheugelijke jaren in de Waldensische Vallei van St. Jan gevestigde familie.
Na de voltooiing van zijn theologische studiën was hij als leeraar aan de Latijnsche school te Genève werkzaam. In 1816 in zijn klasse Romeinen 5 lezende, kwam hij plotseling tot bekeering.
Door den omgang met Haldane werd zijn geloof bevestigd. Sinds werd hij de leider van het Geneefsche Reveil, predikende het Evangelie van Jezus Christus overal waar de gelegenheid zich aanbood, ook buiten zijn vaderland.
Volbloed Calvinist, heeft hij een gezegenden invloed gehad op duizenden leden der gemeente en op tal van predikanten, en het is inzonderheid aan zijn dogmatische persoonlijkheid te danken, dat het Reveil niet verloopen is in allerlei gevoelsuitingen, maar krachtig gewerkt heeft tot waarachtige bekeering van velen en tot vaster handhaving der Gereformeerde belijdenis. Door zijn prediking, door zijn geschriften, door zijn gedichten, vooral door zijn kostelijke Chants de Sion heeft hij opwekkend en opbouwend gearbeid.
Heeft Malans geloofsleven zoo goed als geen strijd gekend, toch is hem in ander opzicht de strijd niet gespaard gebleven. Toen hij terstond na zijn bekeering het volle Evangelie naar Gereformeerde opvatting begon te prediken, wekte dit een storm van verontwaardiging in het kamp zijner tegenstanders.
Den 3den Mei 1817 nam de „Vénérable Compagnie” der Geneefsche predikanten het bijna ongelooflijk besluit, dat het voortaan verboden zou zijn in de predikatiën te spreken van de vereeniging der beide naturen in Christus, de erfzonde, de wijze waarop de goddelijke genade werkt en de praedestinatie. Malan antwoordde daarop door 5 en 6 Mei d. a. v. zijn beroemde preeken te houden over de rechtvaardiging door het geloof alleen.
De kansels te Genève werden hem nu verboden, weldra die van het geheele kanton.
Zijn plaats als leeraar aan de Latijnsche school moest hij opgeven, omdat hij ook daar niet zwijgen kon en wilde van de eeuwige waarheid, wier kracht zijn ziel ervoer.
Echter kon hij het preeken niet nalaten, en in den tuin zijner woning bouwde hij een kapel, waarin hij geregeld het Evangelie verkondigde. De geestelijke beweging nam toe.
Steeds meerderen sloten zich bij haar aan, niettegenstaande de vijandschap en vervolging, die daardoor hun deel werd. Smadend, niet begrijpend, dat het geweten hen drong, noemden de tegenstanders hen Momiers (huichelaars).
Vrije, zelfstandige gemeenten, afgescheiden van de nationale kerk, ontstonden, en in 1831 werd, nadat in het vorige jaar de vervolging opgehouden had, door de voorstanders van het Reveil een Société Evangélique opgericht, die in 1832 een Theologische School stichtte. De eigenlijke stichting der Vrije Kerk had eerst in 1849 plaats.
Malan had intusschen zijn betrekking als predikant in de nationale kerk moeten neerleggen (1828), hoewel hij volstrekt geen voorstander van afscheiding was. Hij werd nu in den vollen zin des woords een Evangelist.
Te Genève bleef hij wonen, en vele vreemdelingen kwamen luisteren naar zijn bezielend woord, waaruit hun een rijkdom van gedachten tegenkwam. Maar hij was een reizend prediker.
Op zijn talrijke tochten naar Engeland en Schotland, Frankrijk en Duitschland, België en Nederland, sprak hij soms weken achtereen dag aan dag van wat zijn ziel vervulde.
Velen heeft hij tot den Heiland geleid, door in menig hart een onrust te wekken, die later tot vrede in het bloed des kruises leidde.
Toen Malan Nederland bezocht vond Willem de Clercq in hem een mengsel van waarheid, die aantrekt, met illusie die afstoot. Ook Da Costa vond in Malan de vereeniging van iets apostolisch en iets kwakzalverachtigs.
Een levensschets, César Malan, geschreven door zijn zoon en uit het Fransch vertaald, verscheen in 1874 te Amsterdam bij Höveker en Zoon als uitgave van de vereeniging ter bevordering van Christelijke lectuur.