Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Haasten

betekenis & definitie

„Wie gelooft, die zal niet haasten”, Jes. 28 : 16. Dit is één der vele uitspraken der Schrift, die gewoonlijk op den klank af worden aangehaald, met het gevolg, dat er een geheel andere beteekenis aan wordt gegeven dan ze naar het verband hebben.

Dat een geloovige niet moet vooruitloopen, maar rustig Gods tijd afwachten, is zeker waar, doch wordt in Jes. 28 : 16 niet geleerd, ook al zou de Statenvertaling de juiste zijn: „Daarom, alzoo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik leg een grondsteen in Sion, een beproefden steen, een kostelijken steen, die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten.” Het „zal niet haasten” zou dan zien op een haasten ter vlucht, zoodat de zin zou zijn: wie gelooft, die heeft geen gevaar te vreezen. Beter is echter, de lezing der Septuaginta te volgen: „wie gelooft, zal niet beschaamd worden”, gelijk ook Petrus doet in zijn eersten zendbrief (2 : 6).