Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Gewin

betekenis & definitie

komt voor in den zin van voordeel of inkomen (Gen. 37 : 26; Richt. 5:19; Job 22 : 3; Ps. 30 : 10; Jes. 33 : 15; 56 : 11; Micha 4 : 11; Hand. 16 : 16, 19; 19 : 24, 25; 1 Tim. 5 : 5, 6). Het woord, gebruikt in Fii. 1:21, 3:7, doet denken aan gewin in zijn meest edelen vorm; wordt dit woord in ongunstigen zin gebezigd, dan wordt het nader bepaald door het bijvoegelijk naamwoord vuil (Tit. 1:11; 1 Petr. 5 : 2).