Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Gelijkenissen

betekenis & definitie

Bij gelijkenissen denkt men allereerst en voornamelijk aan het onderwijs des Heeren Jezus. Toch is deze spreek- en leervorm, voor Zijn prediking zoo kenmerkend, niet Hem uitsluitend eigen.

De Oosterling spreekt gaarne in gelijkenissen of „parabels”; hij drukt zich niet uit in afgetrokken denkbeelden, maar geeft vorm aan zijn gedachten in een concreet, pakkend beeld. Men vergelijke de parabel van Nathan (2 Sam. 12). Ook de Talmud bevat vele parabels.

De „gelijkenis” is nauw verwant aan de „spreuk”, waarin de Israëlitische wijsheid haar practische levenswijsheid vorm gaf (vgl. het Spreukenboek). Soms is de beeldspraak dezer „spreuken” duidelijk, soms ook gelijkt zij een raadselspreuk, die door haar duisterheid den hoorder of lezer prikkelen wil om te vorschen naar de waarheid, die hem tegemoet treedt in het kleed van een gebeurtenis, gewoonte enz. uit het dagelijksch leven.

Dit n.l. is het karakter van spreuk en parabel, dat zij een waarheid van hooger orde hult in het gewaad van een beeld, ontleend aan het dagelijksch leven.

Zoo wordt begrijpelijk, dat juist en met name het onderwijs des Heeren Jezus zich zoo bij uitstek kenmerkt door den „parabel”-vorm. De parabel is voor Hem de natuurlijke, als vanzelfsprekende vorm voor hetgeen Hij aangaande het Koninkrijk Gods heeft te verkondigen. Immers ook de geschapen wereld, het leven van allen dag, is voor Hem het werk en de werkplaats des Vaders. Met zijn door zonde niet vertroebelden blik ziet Hij in de wereld om Hem den Vader werken en regeeren; voor Zijn zuiver bewustzijn verschijnt in alles de heerlijkheid des Vaders. Daardoor vallen voor Hem beeld en afgebeelde zaak niet uiteen, is er tusschen deze beide geen tegenstelling, doch is de „gelijkenis” in Zijn mond in haar verheven en onna volgbaren eenvoud de natuurlijke inkleeding voor de dingen van het Koninkrijk Gods.

Begrijpelijk wordt hierdoor ook, dat soms op het eind eener gelijkenis de beeldspraak overgaat in een direct, beeldloos spreken (vgl. Matth. 12:13).

Zijn persoon, Zijn zuivere en ongebroken relatie tot God èn tot de wereld, waarin Hij verscheen, zijn de onmisbare onderstelling, maar dan ook de natuurlijke verklaring voor Zijn spreken in „gelijkenissen”, zoo menigvuldig en op zulk een wijze.

Het doel van de „gelijkenis” is volgens Jezus’ eigen verklaring tweeledig, n.l. verbergen en onthullen. De dingen van het Koninkrijk Gods zijn gehuld in het kleed der parabel, waaronder de ongeloovige de diepere waarheid vermoedt noch zoekt, en waarin den ontdekte de „geheimen van het koninkrijk” tegemoet treden. Mattheüs’ groote parabelrede (hfdst. 13) is juist op dat moment van ’s Heeren leven geplaatst, waarin de splitsing in het volk zich begint af teteekenen: terwijl de Farizeërs en de menigte zich afkeeren, verzamelt Hij een kring om zich, die Hem hoort en aanhangt. Voor de eersten zijn de parabels een oordeel, voor de anderen een genade, die hen dieper inleidt in de verborgenheden van het Koninkrijk Gods (vgl. Matth. 13 : 10—17).

Vele gelijkenissen hebben op het Koninkrijk Gods betrekking, op zijn groei en aard in deze bedeeling, of op de toekomst en volle heerlijkheid ervan.

Sommige „gelijkenissen” met dien naam genoemd, zijn na verwant aan spreuk of spreekwoord, b.v. Luc. 4 : 23 (Grieksch: parabel, Staten-Vertaling: spreekwoord). Andere, die niet als gelijkenis worden aangediend, vallen toch zonder twijfel in deze rubriek b.v. Luc. 15:11 v.v., al wordt zij niet zoo genoemd, is even zeker een gelijkenis als de wèl met dezen naam ingeleide van het verloren schaap (Luc. 15 : 3 v.v.).

Begrijpelijk, dat de telling van de gelijkenissen verschilt, en afwisselend tusschen 27 en 80 wordt opgegeven.

De uitlegging van de gelijkenis wordt bepaald door haar inhoud. Soms komt in een gelijkenis, die zeer kort is, één gedachte op den voorgrond, die de uitlegging heeft aan te wijzen, een ander maal nadert een gelijkenis tot de allegorie, zoodat ieder onderdeel verklaring vereischt: voorbeeld van dit laatste Jezus’ verklaring Matth. 13 : 36—43. Niet op alle grootere parabels is deze methode van uitlegging toepasselijk. Valsch vernuft en zucht tot allegoriseeren hebben dikwijls de uitlegging op een dwaalspoor geleid.