Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Gal

betekenis & definitie

In eigenlijken zin komt het alleen voor Tob. 6:6, 10; 11:4, 8, 10 als geneesmiddel tegen staar en in Matth. 27 : 34 (zie Azijn). Anders staat het figuurlijk voor menschelijke boosheid tegenover God en menschen (Deut. 29 : 18; 32 : 32; Ps. 69 : 22; Am. 6 : 12; Hand. 8 : 23) of van goddelijke gerichten om de boosheid (Job 20 : 14, 16 ; vgl. 18:13; Jer. 9:15; 23 : 15 ; Klaagl. 3 : 5, 19).

In de plaatsen, die hier uit het Oude Testament aangehaald worden, beteekent het (uitgezonderd in Job 16:13; 20: 14) Hebreeuwsche woord „rosch” eigenlijk vergif en wel soms plantaardig gif (Deut. 29 : 18; Hosea 10 : 4), soms slangengif (Deut. 32 : 33; Job 20 : 16). Volgens een oude beschouwing kwam het slangengif uit gal voort.