Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Ervarings-theologie

betekenis & definitie

Zoo noemt men de theologie die haar grondslag en uitgangspunt in de zielservaring van den Christen stelt. Toen men de autoriteit van Gods Woord niet meer erkende en critiek op de Heilige Schrift oefende, had men verloren zijn kenbron van en toetssteen voor de Christelijke waarheid, en had behoefte aan iets anders om daaraan gronden te ontkennen voor de zekerheid des heils en de waarheid des Christendoms.

Men zocht vastigheid voor zijn denken en weten in dereligieuse ervaring van den geloovige.Schleiermacher heeft sterken invloed uitgeoefend op deze nieuwe theologie. Religie was voor hem het gevoel van de vrome ziel, en dogmatiek de beschrijving van de zielstoestanden. Het bewijs der waarheid heeft de Christen in zichzelven. Met name Frank, hoogleeraar te Erlangen, ✝ 1894, heeft deze gedachte systematisch uitgewerkt. Men meende zoodoende ook het wetenschappelijk karakter der theologie te kunnen handhaven, want men stond op empirischen bodem en behandelde feiten, door uit te gaan van wat in het zieleleven ervaren werd. De historische bewijzen van vroeger werden niet meer aanvaard, de menschelijke rede was onmachtig de goddelijke waarheid te bewijzen, de autoriteit van de Heilige Schrift en van de kerk was te uitwendig, alleen de religieuse ervaring gaf vastigheid en zekerheid.

Deze gedachten, om het uitgangspunt voor de kennis der theologie in de zielservaring van den Christen te nemen, werd op verschillende wijze uitgewerkt. Schleiermacher nam als uitgangspunt het religieus gevoel ; Hofmann daarentegen de Christelijke vroomheid, en weer anderen in de wedergeboorte, in het geloof of in het geloovig bewustzijn, of in de levensgemeenschap met God. Menigmaal is hier verwarring van den kengrond met den zijnsgrond, want de waarheid wordt gekend uit de Heilige Schrift, maar door het geloovig bewustzijn heeft men de persoonlijke zekerheid.

Grooter is het bezwaar tegen de ervaringstheologie, dat de wedergeboorte en het geloovig bewustzijn niet op zichzelf bestaan, maar altoos in verband met de Heilige Schrift en met de kerk, en dat niemand tot kennis der waarheid komt door de zielservaring tot uitgangspunt te nemen, en dat juist de ervaring leert dat als de ziel in onzekerheid verkeert of met twijfelingen worstelt, er behoefte is aan vastigheid in iets buiten haar.

Als men uitgaat van de ervaring, om daarmede de waarheid van het Christendom te bewijzen, dan wordt gewezen op wat in het zieleleven wordt waargenomen: schuldbesef en verootmoediging, zondevergeving, geloofsvertrouwen en vreugde in het hart, begeerte naar heiligmaking. Maar hiermede wordt de waarheid van het geloof niet bewezen, het biedt geen grond voor de zekerheid aangaande de waarheid, want hierin worden de vruchten van het geloof openbaar. Wat vrucht is van het geloof, kan niet de grond er van zijn. Men komt er dan ook toe het geloof zelf geheel anders te verstaan. De gedachte dat het zaligmakend geloof in de eerste plaats is het voor waar houden van al wat God in Zijn Woord geopenbaard heeft, wordt losgelaten, het geloof is niet meer een voor waar houden, maar een beleven van de religieuse werkelijkheid. Met name de Piëtisten drijven de ervarings-theologie zeer sterk, volgens hen moet de waarheid niet met het verstand gekend, maar in het hart ervaren worden.

De religieuse ervaring der ziel mag niet aanvaard worden als kenbron voor de waarheid van het Christendom. De ervaring is noodig, ja onmisbaar voor de geloovigen, zij openbaart de kracht en de werking van het geestelijk leven en biedt, na zuchten uit diepte van ellende, allerlei rijke vertroosting voor het hart, maar zij is geen kenbron van waarheid, want de waarheid is iets anders dan het leven. De Heilige Schrift is de eenige kenbron en toetssteen. Zij doet ons weten wat en hoe wij in het leven der ziel hebben te ervaren.

Prof. Bavinck schrijft in zijn Gereformeerde Dogmatiek, I, pag. 570: „Ervaren worden eenige religieus-ethische aandoeningen van schuld, berouw, vergiffenis, dankbaarheid, vreugde, enz. Maar al het andere, dat in een historische religie voorkomt valt in strikten zin buiten de ervaring. Voor geen enkel der twaalf geloofsartikelen kan het: ik geloof, door het: ik ervaar, vervangen worden. Dat God Schepper is van hemel en aarde, dat Christus is Gods eeniggeboren Zoon, ontvangen van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria enz., is uiteraard voor geen ervaring vatbaar. Zelfs, al gaat zeer zeker een rechtstreeksche werking in de gemeente uit van haar verheerlijkt Hoofd in den hemel, echter dat Christus opgestaan is en ten hemel gevaren en thans gezeten is aan Gods rechterhand, weten we enkel en alleen uit de Heilige Schrift.

Ons hart kan aan al die feiten zeer zeker getuigenis geven en er de kracht van ervaren, maar als feiten staan zij voor ons bewustzijn alleen vast door het getuigenis der apostelen”. En op pag. 571 : „Maar om ook eens een beroep op de ervaring te doen, de ervaring leert dat geen enkel geloovige ooit langs dezen weg tot het kennen en aannemen van de historische feiten en waarheden van het Christendom kwam, integendeel, hij kent ze alleen uit de Schrift en neemt ze aan op haar gezag”.

Daar komt bij dat als niet de Heilige Schrift maar de religieuse ervaring tot kenbron gekozen wordt men het gebied der kennis al zeer beperkt, want dan verliest men de rijke openbaring der Heilige Schrift met haar volheid van gedachten, en is uitsluitend aangewezen op de ervaringen in het zieleleven, die religieus-ethisch zijn. Daarom laat Prof. Bavinck er dit op volgen: „de ervaring kan niet dragen, wat men haar oplegt; de waarheid van het historisch Christendom kan op haar als laatste grond niet rusten. Het ligt dus voor de hand, om de ervaring, als men de fundamenten niet prijs geven wil, te ontlasten en den inhoud van geloof en geloofsleer van al het historische los te maken en tot het zoogenaamd religieus-ethische te beperken”, (pag. 571).

Tegenover het Subjectivisme van de ervaringstheologie, dat èn onzeker is omdat het geen maatstaf en toetssteen bezit en dus tot het keuren van waar en valsch, van goed en klaar onbekwaam is, èn zeer beperkt is omdat het slechts het weinige kent dat persoonlijk ervaren wordt en het oog gesloten heeft voor den onuitsprekelijken rijkdom der openbaring van de veelvuldige wijsheid Gods in de Heilige Schrift, geldt het woord van den profeet: tot de wet en de getuigenis, zoo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn dat zij geen dageraad zullen hebben.