Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Drinken

betekenis & definitie

Over drinken in natuurlijken zin behoeft hier niet gehandeld te worden. Als het tot zich nemen van drank, lafenis, vocht wordt het niet alleen van menschen en dieren gebezigd, maar zelfs van de aarde, zie Hebr. 6:7: „de aarde drinkt den regen, menigmaal op haar komende, in”.

Veel meer nog komt het in overdrachtelijken zin voor en beteekent dan iets met verlangen tot zich nemen om daardoor bevrediging te ontvangen. Het wijst er op dat hetgeen men drinkt innerlijk wordt geassimileerd, evenals het water met het lichaam één wordt.

Naarmate hetgeen gedronken wordt iets goeds of iets kwaads is komt ook het drinken in gunstigen of in ongunstigen zin voor.

In gunstigen zin duidt het aan het genieten met lust, en met dank aan God, van wat God geeft

a. aan natuurlijke zegeningen des levens, Spr. 5:15, „drink water uit uwen bak en vloeden uit het midden van uwen bornput”, bijzonder van de vreugden en weldaden die God in het huwelijk bereidt;
b. van genieten in de geopenbaarde Waarheid, als de opperste Wijsheid roept: „Komt, eet van mijn brood, en drinkt van den wijn, dien ik gemengd heb”, waartegenover staat de lust van den dwaze om den mensch dat goddelijk licht te onthouden en den dorstige drank te doen ontbreken (Jes. 32 : 6).
c. Van het aanvaarden en geestelijk zich toeëigenen van alle genadegaven Gods in Christus. Bepaaldelijk is het de Heilige Geest Gods die hier verlangen wekt naar het heil Gods, en den mensch, wanneer hij tot inzicht van zijn zonden komt, niet met het onbevredigend verlangen voort laat leven, maar hem ook tot de bron des levens, Christus, leidt en hem door het geloof ook daadwerkelijk doet aanvaarden en genieten alle heilsweldaden, die in den eenigen Zaligmaker zijn te vinden. Drinken ziet dus op het in levensgemeenschap en geloofseenheid met Christus komen, het aannemen van alle zijne weldaden. Gelijk er voor den aemechtige lafenis is in een koele teug waters, zoo is er bij het geloovig drinken uit deze fontein des heils zalige geestelijke verkwikking.

Op die innerlijke en innige geestelijke betrekking wijst ook het drinken uit den beker des Avondmaals als het drinken van Christus’ bloed, het tot geloofsversterking gelaafd worden met de kracht van zijn zoenlijden (Jes. 65:13; 55 : 1; Joh. 4 : 14; 7 : 37; Openb. 22 : 17; Rom. 14 : 7; 1 Cor. 3:2; Matth. 26 : 27; Joh. 6 : 53, 56; 1 Cor. 11 : 25, 29). Zoo is ook te verstaan de anders geheimzinnige uitspraak: „zij dronken uit de geestelijke steenrots die volgde en de steenrots was Christus” (1 Cor. 10:4).

In ongunstigen zin komt drinken in den Bijbel voor als de beker, waaruit men drinkt, niet met latenisgevend vocht is gevuld, maar met de bittere teugen van het lijden, van den toorn Gods, (Matth. 20 : 22; 26 : 42; Job 21 : 20; Ps. 75 : 9; Jes. 51 : 17, 22; Jer. 25: 15; 16:27; 49 : 12; 51 : 7; Obadja 16; Openb. 18 : 3; Job 34 : 7; Matth. 10 : 38). Nog wordt het in beeldspraak gebezigd wanneer het volk Israël in zijn zondige dwaasheid in plaats van op den Heere te vertrouwen zijn toevlucht neemt tot de schijnbaar machtige en heerlijke wereldvolken, die als bruisende stroomen den voorrang schijnen te hebben boven de nederige bron van welke Ps. 36 zingt: „bij U Heer is de levensbron”. Dit heet, wanneer het voorkomt ten opzichte van de Assyriërs: het water van den Eufraat drinken, ten opzichte van Egypte, het water van Sihor drinken (Jer. 2 : 18).

Zalig wie met waren dorst der ziel heeft geleerd water met vreugde te scheppen uit de fontein des heils Christus. Zie verder het artikel Dorst.