Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Dak

betekenis & definitie

De daken in Palestina waren en zijn ook nu nog door den regel vlak, hoewel niet altijd gelijk, omdat de onderscheiden vertrekken soms elk hun eigen dak hebben, waarvan het eene vertrek hooger dan het ander kan zijn. Thans hebben sommige van die kamers overwelfde daken, wat ook al voorkomt in Zuid-Italië.

Naar de wet moest het dak een „leuning” hebben (Deut. 22:8), opdat men daar niet af zou vallen, waardoor bloedschuld zoude komen over den bewoner. Daarvoor bestond ten allen tijde gevaar omdat men zooveel op het dak verkeerde.

De daken liepen een weinig af naar den rand om het kostbaar regenwater langs de dakgoten op te vangen in de regenbakken. Zij waren maar zelden met leien, steenen of tegels gedekt, noch minder met hout, doch bestonden veeleer uit een laag van leem, vermengd met kalk en stroo, of uit een laag aarde over rijshout, welke goed vastgestampt waterdicht kan zijn; zoo kan er sprake zijn van „gras op de daken, hetwelk verdort” (Ps. 129: 6).

Het dak was de plaats eener woning waar men veel verkeerde: om uit te rusten; des zomers om te slapen; tot een vertrouwelijk gesprek; om zijn klachten uit te storten; tot het gebed of ook om daar zijn familiefeesten te vieren. Allerlei huiselijke bezigheden werden hier verricht, b.v. men wiesch zich aldaar; daar werd soms het vlas bereid (2 Sam. 11 :2; Jes. 15:3; Zef. 1:5; Hand. 10 : 9; Joz. 2 : 6).

Wilde men iets in het openbaar doen of daaraan ruchtbaarheid geven, dan werd dit op het dak ten aanschouwe van wie maar wilde gedaan (2 Sam. 16 : 22); vandaar kon men tot het volk spreken (Matth. 10 : 26). Gewoonlijk leidden twee trappen naar het dak; een van buiten af, de ander van binnen uit.

Op het dak bouwde men ook gaarne een „opperkamer” voor de gasten (2 Kon. 4 : 10); waar men ook wel zijn dooden legde (Hand. 9 : 37 v.v., vgl. 1 Kon. 17 : 19). Op het loofhuttenfeest maakte men voor zich gaarne op het dak zijn loofhut (Neh. 8 : 17).