Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Cultuur

betekenis & definitie

is een woord, dat afgeleid is van het Latijnsche cnltara, hetwelk bebouwing beteekent. Het woord cultuur is vooral in de laatste tientallen van jaren zeer in gebruik gekomen, in het bijzonder in Duitschland (Kultur), dan in alle beschaafde landen.

Wat onder cultuur te verstaan is, is niet gemakkelijk te zeggen. Men onderscheide cultuur van beschaving.

Deze laatste ziet — gelijk ook in het woord ligt — meer op het uiterlijke, fijne vormen, goede wijze van optreden, het zich onthouden van hetgeen anderen kwetsen of hinderen zou, ziedaar wat onder beschaving wordt verstaan. Cultuur evenwel blijft niet aan de buitenzijde.

Vele definities zijn gegeven, het is de vraag, of er een enkele juist is. Men gaat veiliger door te blijven bij een meer algemeene aanduiding, en zou dan cultuur kunnen omschrijven, als het bezinksel, dat is neergeslagen, overgebleven uit een worsteling op stoffelijk en geestelijk gebied en dat het eigendom is geworden van de menschen van een bepaalden tijd.

Elke tijd heeft zijn eigen vraagstukken van economischen, wetenschappelijken, aesthetischen, wijsgeerigen aard. Men maakt zich druk over zekere punten, die soms in een latere periode geen belangstelling meer schijnen te kunnen trekken.

Maar zulk een strijd is niet vruchteloos. Er komt iets uit voort, een min of meer harmonisch geheel, waarmee ten slotte alle menschen geheel of althans ten deele kunnen meegaan, waarmee ze allen onwillekeurig rekening houden, dat ook hun handelen tot op zekere hoogte bepaalt.

Het verworvene wordt tevens ideaal. Hier zijn we dicht bij hetgeen is te verstaan onder cultuur.Uit een en ander volgt, dat elke tijd zijn eigen cultuur heeft. Er is een geschiedenis der cultuur, ze gaat verder de tijden door. Ook elke samenlevende gemeenschap heeft haar eigen cultuur. In den tegenwoordigen tijd leven alle beschaafde of cultuurvolken internationaal samen. Al die volken hebben één cultuur, de cultuur van dezen tijd en zijn daardoor onderscheiden als cultuurvolken van de volken, die geen beteekenis hebben voor of invloed kunnen uitoefenen op het wereldgebeuren. Het moge in zekeren zin verwaten schijnen om op die volken als niet-cultuurvolken uit de hoogte neer te zien.

Immers ze hebben ook een cultuur. Objectieve vergelijking is niet mogelijk, omdat men zich niet buiten eigen cultuur plaatsen kan. Toch geeft het verloop der geschiedenis, het letten op hetgeen er gebeurd is in vroeger jaren, het opmerken ook, dat bepaalde volken nu nog staan op stoffelijk en geestelijk gebied, waar andere vroeger stonden, wel het recht om te spreken van cultuuren van niet-cultuurvolken. Dat wil niet zeggen, dat hier een absolute scheidslijn zou zijn te trekken, evenmin dat bij de niet-cultuurvolken alle cultuur ontbreekt, wel dat hun cultuur niet de hoogste is die er in een bepaalde periode bestaat. De volken, die thans feitelijk tot de niet-cultuurvolken worden gerekend, zijn zeer verschillend. Sommige hebben een periode achter den rug, dat ze tot de cultuurvolken behoorden, doch zijn niet verder gekomen, niet meegegaan, soms kwam zelfs achteruitgang.

Andere volken hebben nog nooit een rol in het cultuurleven gespeeld. Het zijn de z.g. primitieve volken, die thans nog staan op het laagst ons bekende cultuurstandpunt.

Naast de algemeene cultuur, die inzonderheid in onzen tijd van zeer verbreid internationalisme van beteekenis is, staan de nationale culturen. De volken, die aan het wereldleven deel nemen, hebben toch nog een eigen leven. En de volken, die niet deelnemen aan het wereldleven, bepaald ook de niet-cultuurvolken, of de afgesloten levende vroeger tot de cultuurvolken behoorende naties, hebben alleen hun eigen cultuur. Dat eigen cultuurleven, dat mee de nationaliteit van een volk bepaalt, is voor dat volk van groote waarde, wordt door dat volk bewaard en beveiligd, soms zelfs in oorlogen verdedigd. Het zijn goederen, die niet zelden bij een ander volk geen waardeering kunnen vinden, of ook jaloersch worden begeerd. Bij de tegenwoordige cultuurvolken gaat de eigen cultuur meer en meer wijken voor de algemeene internationale.

De cultuur plaatst ons voor tal van vraagstukken. Daar hier op in te gaan, is onmogelijk. Feitelijk kan men zeggen, dat alle vraagstukken van religie, wetenschap en kunst ons met de cultuur in aanraking brengen. Over de waarde der cultuur wordt geoordeeld, naar het standpunt, dat men inneemt; de Christen zal haar waarde bepalen naar het Woord Gods. Omdat de Christenen in de wereld leven, zonder van de wereld te zijn en de cultuur het wereldleven bepaalt, is van al de vraagstukken, die met de cultuur samenhangen, voor den Christen geen zoo belangrijk, als dat naar de verhouding van Christendom en cultuur.

Het volk Israël leefde afgezonderd van de volken, het had een eigen cultuur en die stond geheel onder den invloed van zijn religie. Hetzelfde geldt van al de afgodische volken der oudheid, de religie beheerschte en bepaalde de cultuur en van botsing of conflict was geen sprake.

Bij de Grieken is dit anders geworden, omdat daar alleen in den loop der tijden naast het door de religie beheerschte leven een ander opkwam, dat een eigen karakter droeg en meer door wijsbegeerte dan door godsdienst getypeerd werd.

Zoolang het jonge Christendom zich alleen in Palestina en naaste omgeving openbaarde, kende het evenmin het vraagstuk van Christendom en cultuur. Maar anders werd het, toen het door de prediking van Paulus met de Hellenistische cultuur in aanraking kwam. Aanvankelijk waren er andere vragen om over te denken. En het zich met moeite handhavende zoo niet vervolgde Christendom hield zich van zelf op een afstand van de omringende wereld en haar cultuur. Toen evenwel rust en vrede kwamen en steeds meerderen voor het Christelijk geloof werden gewonnen, ook onder de meer vooraanstaanden, toen moest men zijn houding tegenover de cultuur bepalen. In het algemeen geschiedde dit op tweeërlei manier.

Aan de eene zijde de richting, die in Tertullianus haar voorman vond en die alle cultuur wilde verzaken, doch ondanks zichzelf de cultuur gebruikte. Aan de andere zijde de richting, die in Clemens Alexandrinus en Origenes leidslieden had, en die de geheele cultuur wilde opnemen in het Christelijk geloof, doch door de cultuur werd meegesleept.

Feitelijk hebben die twee richtingen sinds dien tijd steeds bestaan en bestaan ze nog. Beide zijn ze eenzijdig en brengen ze gevaren. De eene richting laat de wereld over aan haar lot, zegt, dat de wereld kwaad is in zichzelf, de andere komt telkens tot wereldgelijkvormigheid, rekent niet met de zonde. Het scheen in de late oudheid en de Middeleeuwen, alsof de synthese tusschen Christendom en cultuur was gevonden. De kerk — en er was er slechts één — beheerschte de cultuur en het leven der cultuurvolken. Doch ook zoo ging het niet. Heel het leven werd in de kerk opgenomen en de kerk matigde zich gezag aan over dingen, die niet tot haar sfeer behooren, met het gevaar, dat de wereld in de kerk kwam.

Renaissance en humanisme brachten verandering. Men emancipeerde zich van de kerk en greep buiten de kerk om naar het leven der oude Grieken en Romeinen. En weer ging het verkeerd en kwam een vernieuwd heidendom, we! niet een buigen voor afgoden, maar een vereeren van den geest des heidendoms, m. n. zijn schoonheidsidealen en dit bracht mee een vervreemd raken van het Woord Gods. De reformatie nam een beter standpunt in. Ze kwam op voor de waarde van het natuurlijke leven en liet dat natuurlijke leven tot ontwikkeling komen. De kerk gaf voorlichting naar het Woord des Heeren.

Hier was het gezonde beginsel, maar de reformatie is er niet in geslaagd, haar gedachten overal ingang te doen vinden. Dat kwam reeds dadelijk daardoor, dat er niet meer was één kerk, naar wier voorlichting allen wilden luisteren. En aan de andere zijde, het humanisme werkte door en er kwam ook in de Protestantsche landen een breede kring van personen, die öf in het geheel aan de kerk zich niet stoorde of haar wilde terugdringen naar het terrein van het geestelijk leven en naar haar, als ze zonder het tijdelijke leven te willen beheerschen, toch het Woord Gods voor dat leven verkondigde, niet wilde hooren.

Aanvankelijk kwam het nog niet tot een botsing, omdat nog allen tot de kerk wenschten te behooren. Anders werd het met de Aufklärung, het rationalisme. Daardoor wordt de cultuur voor goed geëmancipeerd niet slechts van de kerk, want dat mocht tot op zekere hoogte geschieden, maar van de Schrift. De emancipatie, ontvoogding, was thans bewuste secularisatie, verwereldlijking, de mensch werd gesteld op de plaats van God. Voor heteronomie kwam autonomie. De nieuwe cultuur is zelfgenoegzaam, heeft niets noodig, meent althans niets noodig te hebben.

Het menschelijk verstand zal het leven bepalen. Sinds dien tijd draagt de cultuur voor goed een ander karakter, staat ze in beginsel naast, zoo niet tegenover het Christelijk geloof.

Het piëtisme drong aan op zich terugtrekken en het piëtisme van de 18e eeuw heeft volgelingen tot in onzen tijd. Maar wie zich terugtrekt, laat het Woord des Heeren niet klinken over het leven, laat toe dat de wereld buiten God blijft. Het is steeds de taak van den Christen over de cultuur te oordeelen naar het Woord Gods, haar te beinvloeden door het Woord Gods, haar verder te leiden naar de Schrift, en toch te waken, dat hij door de Qode vijandige machten, die in de cultuur werken, niet wordt meegesleept. Dit wordt al moeilijken Want nog steeds werkt de geest van Aufklärung en rationalisme verder. Reeds de Fransche revolutie heeft veel in het leven der volken en in het openbare leven veranderd, veel verwijderd, wat nog was naar het gebod Gods. En in de 19e eeuw heeft zich dat proces voortgezet.

De wereldoorlog bracht aanmerkelijke verhaasting. In het openbare leven der volken, in het leven van kunst en wetenschap wordt thans met God en zijn Woord bijna niet meer gerekend en men kan de vraag stellen, mag nog gesproken van een Christelijke cultuur.

Het is moeilijk op die vraag een bepaald antwoord te geven, maar men ziet den tijd komen, dat het antwoord zeer zeker ontkennend zal moeten luiden. Dat ontslaat den Christen niet van zijn taak. Hij behoeft zich niet in te beelden, dat hij de verdere ontkerstening der cultuur zal kunnen tegenhouden, de Schrift zelf voorspelt ons de heerschappij van den Antichrist. Maar de Christen heeft negatief en positief te doen, wat zijn hand vindt om te doen. Negatief door te trachten de ontkerstening te stuiten, positief door te pogen een eigen sfeer te scheppen, een eigen leven, waarin het Woord Gods heerschappij voert. Dat eigen leven zal de schatten der cultuur aanvaarden, maar, na ze eerst te hebben getoetst, zal het pogen weer in het leven te roepen, wat door de Schrift wordt geëischt.