Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Christenvervolgingen

betekenis & definitie

De overheid heeft zich in den eersten tijd van het Christendom vijandig gesteld tegenover de kerk en daardoor ontstonden vervolgingen; maar er bestaat een duidelijk onderscheid tusschen den vroegeren en lateren tijd. Men mag alle vervolgingen niet op één lijn stellen.

Er zijn drie perioden te onderscheiden.Eerste periode. In den eersten tijd beschouwde men de Christenen voor een Joodsche sekte. De Joden hadden, sinds Caesar aan de regeering kwam, volle vrijheid van godsdienst en zij waren zelfs vrijgesteld van de vereering der Heidensche góden. In dien tijd ondervond de kerk zeer weinig vervolging. Men duldde de Christenen, al beschuldigde men ze van ongerechtigheden, in hun samenkomsten gepleegd. De eerste vervolging onder Nero (64 n.

Chr.) droeg een plaatselijk karakter en vond veel meer plaats naar aanleiding van de brandstichting dan wel van het geloof. Die vervolging breidde zich dan ook niet uit.

Tweede periode. Deze vangt aan onder Domitianus (81—96). Toen begon men het diepgaand verschil tusschen Christenen en Joden op te merken. De Christenen werden beschuldigd van atheïsme, door dat zij weigerden aan de keizeraanbidding mede te doen. Domitianus liet zich god noemen. Het bleek, dat de Christenen een godsdienst hadden, die absoluut als eisch stelde de aanbidding van één God en dat zij voor dien God de gansche wereld opeischten.

Nu kwam het anders te staan met de verhouding van de overheid en de kerk. De vervolging breidde zich nu wel uit; maar behield toch doorgaans een plaatselijk of gewestelijk karakter. Ze ging ook meestal meer uit van het volk dan van de overheid. Men bedenke daarbij, dat de Romeinsche procuratoren in de verschillende provinciën veel macht bezaten, vooral op het gebied van administratie en politie. De Christenen beklaagden zich doorgaans over de tegen hen gevoerde processen, maar de procuratoren bekommerden zich daar weinig over, omdat zij wel wel wisten, dat de keizer aanstonds tevreden gesteld werd, als hij maar hoorde, dat de „algemeene landsvrede” hun optreden had noodig gemaakt.

Trajanus (98—111). Ignatius en Simeon gedood. Hadrianus (117—130). Teleforus gemarteld. Antonius Pius (138—171). Publius en Polycarpus gedood.

Marcus Aurelius (161—180). Justinus Martyr, Blandina en Ponticus gedood. Septimius Severus j(193—211). Leonidas, Potamina, Marcella, Perpetua en Felicitas gedood.

Derde periode. De vervolging zou erger worden. Eerst brak er een tijd van rust aan, maar, toen nu de kerk haar catholiek karakter liet uitkomen, werd zij staatsgevaarlijk geacht en nu begon de Romeinsche staat een strijd op leven en dood met haar. Deze periode ving aan met Decius. Het plaatselijke en gewestelijke viel weg en de vervolgingen werden algemeen en vonden plaats naar een vast plan. De staat richtte zich tegen de leidslieden en verbrandde de boeken der Christenen.

Decius (249—251). Origenes gedood. Hevige vervolging, waarin vele Christenen afvallig worden. Valerianus (253—260). Cyprianus, Sixtus II en Laurentius gedood. Diocletianus (284—305). [ 24.