Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Canoniciteit

betekenis & definitie

is een woord afgeleid van het Grieksche canon, dat oorspronkelijk riet beteekende, dan ook werktuig, lineaal, regel, richtsnoer (Gal. 6 : 16). In de oude kerk werd het woord gebruikt voor de algemeen geldende geloofsbelijdenis (doopssymbool), later ook van de Schrift.

Bij de Grieken schijnt canon aanvankelijk slechts te hebben beduid de lijst der Goddelijke schriften, bij de Latijnen werd canon de naam ook voor de Schrift zelf, die regel en richtsnoer is en in dien zin bleef het woord in gebruik. Canoniek beteekende met Goddelijk gezag bekleed en canoniciteit geeft dat gezag zelf te kennen. Dat gezag rust op de inspiratie. De Schrift heeft gezag alleen, omdat God haar gaf. Het gezag kan gekend worden, omdat de Schrift haar Goddelijkheid uitstraalt (autopistie) en omdat de bekeerde mensch in het getuigenis des Geestes een oog ontvangt om het licht op te vangen. Iemand, die dat getuigenis in het hart heeft en met de Schrift in aanraking komt, ziet en gelooft haar canoniciteit.

Een heel andere vraag is het, hoe God in den loop der geschiedenis heeft bewerkt, dat die en die bepaalde boeken voor canoniek werden gehouden, m. a. w., hoe het gezag, dat de Schrift had, tot erkenning kwam. Het oudste getuigenis voor den volledigen canon van het Oude Testament vindt men in den proloog van Sirach. Welke menschelijke factoren aan de verzameling hebben gewerkt, is niet met zekerheid te zeggen. Waarschijnlijk hebben Ezra en Nehemia veel gedaan voor de verzameling der boeken van het Oude Testament.

Bij de verzameling en afsluiting van het Nieuwe Testament werkten vooral vier factoren; n.l. apostolische oorsprong, oudheid, voorlezing in de kerk en verzet tegen de ketters (Marcionieten en Montanisten). De boeken van het Nieuwe Testament, zooals wij ze thans hebben, vindt men het eerst genoemd in den Paaschbrief van Athanasius uit 367. Ten slotte heeft de kerk op verschillende conciliën verklaard, welke boeken canoniek gezag hadden. Natuurlijk was dat geen canoniek verklaren, maar een belijden, dat aan die en die boeken krachtens hun Goddelijkeh oorsprong Goddelijk gezag toekwam. Het gezag rust dan ook allerminst op de verklaring der kerk. Wel kan het getuigenis en de belijdenis van de door Gods Geest geleide kerk ons leeren, welke boeken canoniek zijn.

Wat den aard van het gezag betreft, die is, juist, omdat het een Goddelijk gezag is, volstrekt. Bij de Schriftstudie is het wenschelijk te onderscheiden tusschen canoniciteit en authenticiteit d. i. tusschen de vragen: heeft een boek Goddelijk gezag en: is het door dien of dien bepaalden schrijver geschreven.