Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Brief

betekenis & definitie

(uit het Latijnsch brevis, breve = oorkonde, manifest).

I. In de oorspronkelijke beteekenis, oorkonde, voor: koopoorkonde (Jer. 32 : 10), huwelijkscontract (Tob. 7 : 16), schuldoorkonde (Luc. 16 : 7), volmacht (Hand. 9 : 2), koninklijk edict (Esther 1 : 22; 2 Kon. 10 : 1 v.v.), schriftelijk opgeteekend goddelijk bevel (Ezech. 2 : 9 v.v.; Zach; 5 : 1 v.v.). Zoo staat ook brief figuurlijk als getuigenis of als een open aanbevelingsbrief (2 Cor. 3 : 2), als zegel (1 Cor. 9 : 2).

II. In de thans gewone beteekenis: schriftelijke tijding die aan een afwezige overgezonden wordt (epistel = het overgezondene). In de vroegste oudheid zond men in de plaats van brieven boden heen en weder, die de opdracht en het antwoord mondeling overbrachten (Num. 24 : 12; Richt. 11 : 13; 1 Sam. 11 : 9; Job 1 : 14); maar ook in tijden waarin reeds brieven geschreven werden (2 Sam. 11 : 23 v.v.; 1 Kon. 20 : 5; Neh. 6 : 3). De overzending der brieven geschiedde deels door bijzondere boden, bij de brieven der koningen en grooten (2 Kon. 19 : 14); in Juda door loopers, Plethi (2 Kron. 30:6); in Perzië door rijdende rijksboden (Esth. 8 : 10); deels bij reisgelegenheid (Jeremia’s brief naar Babel door de koninklijke gezanten (hoofdstuk 29 : 1) en Paulus’ brieven). De brieven werden òf onverzegeld verzonden, zooals thans nog in het Oosten (Neh. 6 : 5 is de onverzegelde brief van Saneballat een teeken van verachting voor Nehemia), of de tafels, waarop de brieven geschreven waren, werden in een buidel gestoken, die te zamen met een stuk papier met opschrift door zegelaarde werd toegemaakt (1 Rom. 21 : 8; 2 Sam. 11 : 14). In de zegelaarde werd het zich op den ring bevindende zegel gedrukt (Gen. 41 : 42; Jer. 22 : 24; Esth. 3: 10).

Verscheidene brieven van koningen en profeten vermeldt het Oude Testament. Berucht zijn de Uria’sbrief van David aan Joab (2 Sam. 11 : 14), die van Izebel wegens Naboth (1 Kon. 21 : 8), Sanheribs godslasterlijke brief (2 Kron. 32 : 17), die van Merodach Baladan aan Hiskia (2 Kon. 20 : 12), van de Samaritanen aan den koning van Perzië (Ezra 4 : 6), van de oversten van Juda aan Tobia (Neh. 6 : 17), van Antiochus naar Jeruzalem (l Macc. 1 : 46). Gewichtig zijn de brieven van Elia aan Joram (2 Kron. 21 : 12), van Jeremia aan de gevangenen te Babel (Jer. 29 : 1—23; Zach. 5 : 1). De gewichtigste brieven der wereld zijn echter de brieven van het Nieuwe Testament. Paulus heeft de zijne, met uitzondering van den kleinen aan Filemon (vs. 9), niet eigenhandig geschreven maar gedicteerd (Rom. 16 : 22; 1 Cor. 16 : 21 ; Col. 4 : 18; 2 Thess. 3 : 17), echter dikwijls eigen bijvoegsels gemaakt. De brieven beginnen, ten minste in latere tijden, met groeten, namelijk in Perzië (Ezra 4:7, 17; 5 : 7; vgl.

Dan. 3 : 31 ; 6 : 25; Hand. 23 : 26). Ook de apostelen beginnen en eindigen, zich aan de Grieksche gewoonte op Christelijke wijze aansluitend, hun brieven met zegenwenschen.

III. De vermeende brief van Jezus Christus aan den vorst Abgarus van Edessa in Mesopotamië, dien Eusebius, de schrijver van de eerste kerkgeschiedenis, in het archief van Edessa in de Syrische taal gezien heeft, is in elk geval ondergeschoven (reeds op het Concilie te Rome 494 daarvoor verklaard); daarentegen heeft Jezus aan Johannes, in de Openbaring, zeven brieven gedicteerd aan de Klein-Aziatische gemeenten te Efeze, Smyrna, Pergamus, Thyatire, Sardes, Filadelfia, Laodicea, in de eerste plaats gericht aan hun engelen of voorstanders, die wel bepaaldelijk betrekking hebben op de toenmalige toestanden dezer gemeenten, maar toch ook zooveel behartigenswaardigs en treffends voor alle tijden en toestanden der Christelijke kerk bevatten, dat zij als brieven van het verhoogde Hoofd der kerk aan geheel zijn strijdende gemeente op aarde ten allen tijde kunnen beschouwd worden.