Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Besnijdenis

betekenis & definitie

is een lichamelijke operatie, waarbij met een steenen of stalen mes, soms ook met glas, de voorhuid óf wordt doorgesneden óf geheel wordt afgesneden. Bij tal van volkeren in Azië, Afrika, Amerika en zelfs in Australië wordt zij gevonden.

Bij sommige volken hecht men een min of meer religieuse beteekenis er aan, maar bij de meeste volkeren heeft men haar in gebruik om hygiënische redenen, hetzij om reinheid te beoefenen, hetzij om de vruchtbaarheid te bevorderen. Merkwaardig is dat de besnijdenis nog bij sommige Christelijke kerken voorkomt, met name bij de Koptische en Abyssinische.Als Abraham dus het bevel der besnijdenis voor zich en zijn mannelijke nakomelingschap ontvangt, wordt hem niet iets nieuws bevolen, maar wordt een bestaand gebruik hem geheiligd tot een teeken des Verbonds, zooals ook de waterdoop zich aansloot bij bestaande wasschingen, en het Avondmaal aan gebruikelijke maaltijden.

Van de sacramenteele instelling der besnijdenis lezen we in Gen. 17 : 10: „dit is mijn verbond dat gij lieden houden zult tusschen Mij en tusschen u, en tusschen uw zaad na u, dat al wat mannelijk is, u besneden worde. En gij zult het vleesch uwer voorhuid besnijden, en dat zal tot een teeken zijn van het Verbond tusschen Mij en tusschen u. Een zoontje dan van acht dagen zal u besneden worden, al wat mannelijk is in uwe geslachten, de ingeborene van het huis, en de gekochte met geld van allen vreemde welke niet is van uw zaad. De ingeborene van uw huis en de gekochte met uw geld zal zekerlijk besneden worden, en mijn Verbond zal zijn in ulieder vleesch tot een eeuwig verbond. En wat mannelijk is, de voorhuid niet hebbende, wiens voorhuids vleesch niet zal besneden worden, dezelve ziel zal uit hare volken uitgeroeid worden, hij heeft mijn Verbond verbroken”.

Uit deze sacramenteele instelling van de besnijdenis aan Abraham gegeven blijkt allerlei verschil met gebruik bij andere volken. Vooreerst mag bij Israël alleen het mannelijk geslacht besneden worden, terwijl andere volken óók de besnijdenis van het vrouwelijk geslacht kennen. In de tweede plaats wordt aan Abraham uitdrukkelijk bevolen het kind te besnijden op den achtsten dag, dus op zeer jeugdigen leeftijd, terwijl alle andere volken het op veel later leeftijd stellen, de Mohammedanen die, alhoewel de Koran haar niet voorschrijft, grooten prijs op de besnijdenis stellen, laten haar plaats hebben omstreeks den twaalfjarigen leeftijd. En in de derde plaats is van het grootste belang op te merken dat, waar andere volken slechts de besnijdenis bij enkele personen of standen kennen, zooals b.v. de Egyptenaren alleen bij den priesterstand, God de Heere bij Israël de besnijdenis verordineerd had voor heel het volk, voor eiken man zonder eenig onderscheid, zoo zelfs dat de onbesnedene als bondsbreker uitgeroeid moest worden uit zijne volkeren.

De besnijdenis had voor Israël zeer zeker óók de lichamelijke beteekenis, die zij bij de andere volken had, maar zij was tevens een nationaal symbool voor het volk als zoodanig, want heel het volk moest besneden zijn, de ingeborenen des huizes en de gekochten met geld d. w. z. de slaven, en ook de proselieten hadden zich aan die operatie te onderwerpen. Maar hoofdzaak was en bleef de geestelijke beteekenis er van voor Israël als volk van God.

De voorhuid, die afgesneden en weggeworpen werd, was zinnebeeld van het onreine des lichaams, en zoo doelde de besnijdenis op de besnijding van het hart en op de afsnijding van de onreinheid der ziel. Daarom lezen we telkens van de besnijdenis des harten (Deut. 10 : 16; 30 : 6; Jeremia 4:4) en zegt Paulus: wij zijn de besnijding die God in den geest dienen, en in Christus Jezus roemen en niet in het vleesch betrouwen (Filipp. 3 : 3).

De geestelijke beteekenis van de besnijdenis dient onderscheiden te worden ten aanzien van het Verbond der genade en het Verbond der wet. We lezen in Joh. 7 : 22: „Daarom heeft Mozes ulieden de besnijdenis gegeven, niet dat zij uit Mozes is maar uit de vaderen”. Voorzoover de besnijdenis geldt als instelling van Mozes is zij het beginsel der wet, verplicht zij het onderhouden van de geheele wet. Daarom schrijft de apostel Paulus tegen de Joodsche Christenen in zijn dagen: „Ziet, ik Paulus zeg u, zoo gij u laat besnijden dat Christus u niet nut zal zijn, en ik betuig wederom aan een iegelijk mensch die zich laat besnijden, dat hij een schuldenaar is de geheele wet te doen” (Gal. 5 : 2, 3). In dat licht hebben wij ook te bezien het feit dat Jezus ten achtsten dage besneden is, mede in verband met Gal. 4 : 4, 5. Maar voorzoover de besnijdenis niet uit Mozes maar van de vaderen is, is zij teeken en zegel van het genadeverbond. Hiervan lezen we in Rom. 4:11: „hij (Abraham) heeft het teeken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs”, en bij de instelling er van heeft God Abraham betuigd : Ik ben uw God en de God van uw zaad.

Als zoodanig is in de bedeeling van het Nieuwe Testament het teeken der besnijdenis door dat van den Heiligen Doop vervangen. Daarom werd door de eerste Christenen de Doop ook wel de „groote besnijdenis” genoemd, in den zin van de eigenlijke of ware besnijdenis. Dat het teeken van den Doop voor dat van de besnijdenis in de plaats is gekomen, blijkt zeer duidelijk uit Coloss. 2 : 11, 12: „in welken gij ook besneden zijt met de besnijdenis die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleesches, door de besnijdenis van Christus, zijnde met Hem begraven in den doop”, waar wij lezen dat wie gedoopt is de besnijdenis van Christus ontvangen heeft, in de geestelijke beteekenis er van, namelijk in de uittrekking van het lichaam der zonden. Dat het teeken van de besnijdenis vervangen is door den Doop is van zeer groote beteekenis voor de leer van den kinderdoop, waarvan de Doopsgezinden en Baptisten niet willen weten. Immers, waar de besnijdenis als teeken en zegel van het genadeverbond voor het zaad van Abraham gold, en waar dit teeken door den Doop vervangen is, daar volgt rechtstreeks dat de Doop als teeken en zegel des Verbonds aan de kinderen der geloovigen bediend moet worden.

De besnijdenis moest op den achtsten dag verricht worden, volgens den een omdat dan eerst het teedere kind bestand was tegen de pijnlijke operatie, volgens den ander omdat de achtste dag zinnebeeld was van de nieuwe levensweek, en daarin van de vernieuwing van het leven. De besnijdenis ging op den Sabbat door (Joh. 7 : 22), en bij den Jood geldt het spreekwoord: de Sabbat wijkt voor de besnijdenis. Oudtijds verrichtte de vader deze handeling, maar elk Israëliet was er toe gerechtigd. Zelfs, de nood daar zijnde, mocht de vrouw, hoewel zelve niet besneden zijnde, haar verrichten, gelijk het geval van Mozes en Zippora leert (Exod. 4 : 25, 26). In de tegenwoordige synagoge is een persoon aan wien het „ambt van besnijder” is opgedragen. Met de besnijdenis ging de naamgeving gepaard (Luc. 1 : 59).