Dr., Geboren 16 Januari 1818; overleden 9 October 1908. Door den taalkundigen arbeid van den predikant Toewater te Makasser, vestigde het Nederlandsch Bijbelgenootschap zijn aandacht op Zuid-Celebes.
De Makassaren en Boegineezen hadden den naam in geestkracht uit te munten boven de andere volken van den Archipel. Zij hadden een geschreven taal en eigen letterkunde.
Al waren zij Mohammedaan, zij schenen niet afkeerig of vijandig tegenover het Christendom te zijn. Zoo werd besloten voor deze volken den Bijbel te vertalen, opdat het zendingswerk onder hen zou kunnen worden begonnen.
Tot dit werk werd in 1847 benoemd B. F.
Matthes, destijds OnderDirector van het Nederlandsch Zendelinggenootschap. Nadat hij door de Leidsche Universiteit eershalve tot Doctor in de Letteren was benoemd, vertrok hij als Afgevaardigde van het Nederlandsch Bijbelgenootschap in 1848 naar zijn bestemming.
Hij begon met de studie van het Makassaarsch. In 1858 teruggekeerd kon hij zelf toezicht houden op het drukken van zijn grammatica en woordenboek, waarvoor echter eerst het eigenaardige lettertype dier talen moest worden gegoten.
In 1861 teruggekeerd te Makasser begon hij met het Boegineesch.
Nadat dit voorbereidende werk was afgeloopen, kwam hij tot het eigenlijke doel, Bijbelvertaling.
In 1864 verscheen de eersteling van dit werk, het Evangelie van Mattheus, zoowel in het Makassaarsch als in het Boegineesch. De ontvangst van dit Bijbelwerk onder de Mohammedaansche bevolking was niet bemoedigend.
De vooruitzichten van het debiet waren niet gunstig, temeer daar de Zending haar arbeid onder deze volken had moeten opgeven, omdat de Regeering de noodige toelating had geweigerd. Niettemin oordeelde het Nederlandsch Bijbelgenootschap, dat men, nu men eenmaal begonnen was, toch moest voortgaan.
Toen hij in 1871 weer in het vaderland terugkwam, kon worden gedrukt een Boegineesch Woordenboek en Bloemlezing, eveneens een vertaling van Genesis in beide talen. Daardoor het opgeven van het zendingswerk het eigenlijke doel van Matthes’ uitzending was gemist en het voortzetten zeer kostbaar was, werd besloten aan de Regeering voor te stellen te Makasser een inrichting van onderwijs op te richten tot vorming van tolken en Inlandsche onderwijzers, terwijl Dr.
Matthes zich eenige jaren met de leiding zou belasten. Zoo vertrok hij in 1875 als Directeur der Kweekschool in dienst der Regeering weer naar Makasser, nadat eerst nog waren verschenen de vertalingen van de Evangeliën van Lucas, Marcus en Johannes en de Handelingen der Apostelen.
Na volbrachten diensttijd kwam hij in 1880 voor goed in Nederland terug. Het werk der Bijbelvertaling werd voortgezet, zoodat in 1888 op zijn 70sten jaardag het geheele Nieuwe Testament compleet was.
Hij bleef voortarbeiden aan het Oude Testament, totdat in 1900 het Verslag van het Nederlandsch Bijbelgenootschap bevatte: „Dr.
Matthes heeft zijn vertaling van den Bijbel na 50 jarigen arbeid voltooid en dat zoowel in het Boegineesch als in het Makassaarsch”.
Schijnbaar renteloos en nutteloos ligt nu nog dat groote en kostbare levenswerk, al zal het op Gods tijd zijn vruchten wel afwerpen. Het heeft echter geleerd, dat Bijbelvertaling niet moet zijn het begin, maar het eind van het zendingswerk onder een bepaald volk.