Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Beeldenstorm

betekenis & definitie

De beeldenstorm nam een aanvang op den 14den Augustus van het jaar 1566 (’s daags vóór Maria-hemelvaart) in WestVlaanderen tusschen de Leie en de zee. Een wilde menigte, voorzien van stokken, bijlen, hamers, ladders en touwen, drong de kerken en de kloosters binnen, wierp zich als bezetenen op de beelden, de muurschilderingen, de altaren en de „gewijde” sieraden en smeet alles tot gruis.

Alleen in Vlaanderen werden op deze wijze in drie of vier dagen meer dan 400 kerken geschonden en geplunderd. Als een loopend vuur plantte zich deze beweging voort.

Ook in Antwerpen werden de hartstochten ontvlamd. Bij een processie door de straten riep iemand: „De timmermansvrouw heeft heden haar laatste bruiloft gevierd”.

En den volgenden dag barstte ook in de Schelde-stad de beeldbreking los. Een bende gemeen volk stak waarschijnlijk naar Vlissingen over en zoo woedde ook in de Noordelijke Nederlanden de orkaan, zij het met getemperde kracht.Steeds heeft men gevraagd: „Wie waren toch de aanstichters van deze furie?” De Roomsche geschiedschrijvers wezen steeds de verbonden edelen en de consistoriën (predikanten, ouderlingen en diakenen van de Gereformeerde gemeenten) als de schuldigen aan. De verbazende snelheid, waarmede de beweging om zich heen greep, deed een sterk vermoeden rijzen, dat ze berustte op een van te voren georganiseerd plan. Toch is dit vermoeden waarschijnlijk onjuist. Door den beeldenstorm werd immers aan de zaak der Gereformeerden een onberekenbare schade toegebracht. Het gepeupel, dat vooral in Vlaanderen wegens het kwijnen van de industrie en de duurte muitziek was, kwam zich een oogenblik bij het Protestantisme voegen, om met piek en knuppel rond te loopen en „leve de Geuzen” te roepen. Veel moet op rekening van dat gepeupel geschreven worden.

De predikanten meenden, dat niet het volk, maar de Overheid geroepen was de beelden weg te nemen. Toch school in hun felle prediking tegen den broodgod (den ouwel) en den beeldendienst ontegenzeggelijk een aanleiding tot de beeldbreking. De predikanten zagen daarom in den beeldenstorm wel een fout, maar geen misdaad. Dat sommige predikanten onder de beeldenstormers gevonden werden, moet misschien verklaard uit den angst, dat het volk van kwaad tot erger zou komen; reeds nu werd geplunderd en gestolen. De beeldenstorm was in ’t algemeen een spontane beweging en een noodzakelijk gevolg van de situatie der geesten; niet de systematische uitvoering van een bepaald plan.