Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Bedelen

betekenis & definitie

Voor Israël gold het gebod van Deut. 15 : 4: „Alleenlijk, omdat er geen bedelaar onder u zal zijn” met de motiveering, dat de Heere hen overvloedig zou zegenen in Kanaan, wanneer zij slechts aan zijn wet gehoorzaam waren. Door allerlei vrijgevige bepalingen in de wet, die zelfs den armste een deel gunden, was bedelarij onder Israël ook niet noodig.

In Psalm 109 : 10 wordt het als een vloek genoemd, dat de kinderen der goddeloozen hier en daar omzwerven en bedelen en de nooddruft uit hunne verwoeste plaatsen zoeken, en volgens Lucas 16 : 3 („te bedelen schaam ik mij”) werd bedelarij als een schande beschouwd. Desondanks lezen we in Jezus’ dagen, dat Lazarus bedelde aan de poort des rijken (Lucas 16 : 20), dat de blinde Bartimeüs aan den weg zat te bedelen (Marcus 10 : 46), en dat ook de door den Heiland genezen blindgeborene vroeger had zitten bedelen (Joh. 9 : 8).

Dit is een bewijs temeer, hoezeer men in die dagen van des Heeren wet was vervreemd. Niet het minst is opmerkelijk, dat den blinden zoo weinig barmhartigheid werd bewezen.

Althans rechte barmhartigheid, want de den bedelaar toegeworpen aalmoes verdient dien schoonen naam niet.