Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Aarts

betekenis & definitie

Ontstaan uit een Grieksch woord, archi, dat zooveel als „eerste” beteekent, b.v. aartsbooswicht (Spr. 24 : 8), aartsengel of archangel (1 Thess. 4:16; Jud.: 9), aartsgeschenk (2 Kon. 18:19, 26—28; Jes. 36:2—13), Aartsherder, van Christus gezegd (1 Petr. 5:4), aartshoer (Ezech. 16 : 30), aartskamerdienaar (2 Kon. 18 :17) van den koning van Assyrië, de overste der gesnedenen, aartsvader.