Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Aanbidden

betekenis & definitie

Onder aanbidding of adoratie verstaat men het bewijzen van godsdienstige eer. Als zoodanig komt zij volgens de Heilige Schrift uitsluitend aan God toe.

Jezus wees bij de verzoeking in de woestijn den duivel terug met het woord: „Den Heere uwen God zult gij aanbidden en Hem alléén dienen”. Vader, Zoon en Heilige Geest zijn gelijkelijk aanbiddelijk.

De aanbidding van den Heiligen Geest komt echter in de Schrift hoogst zelden en rechtstreeks in ’t geheel niet voor, omdat Hij meer de aandrijver tót dan het voorwerp vàn de aanbidding is: de Bijbelheiligen bidden meer door, in en om dan tot den Heiligen Geest. De tweede Persoon der heilige Drievuldigheid wordt niet slechts als de Zone Gods, doch ook als Middelaar aangebeden.

Onder dien verstande evenwel, dat de aanbidding dan niet zijn menschelijke, maar uitsluitend zijn Goddelijke natuur geldt, daar men anders in creatuur-aanbidding zou vervallen en terug zou zinken tot het peil van het heidendom, hetwelk het schepsel eert en dient boven den Schepper, die te prijzen is in eeuwigheid (Rom. 1 : 25).De kerken, die de beide naturen meer of min in elkaar laten opgaan, maken deze beperking niet. Voor de Grieksch-Orthodoxe kerk vloeien de beide' naturen zóó volkomen ineen, dat alle onderscheiding wegvalt en zij zonder bedenking óók de menschelijke natuur van Christus aanbidt. De Roomsch-Katholieke kerk is iets bedachtzamer: zij aanbidt de menschelijke natuur alleen voor zoover zij in één persoon met de Goddelijke natuur vereenigd is, maar zoo kwam zij er toch toe de aanbidding van den heiligen ouwel voor te schrijven, wanneer deze door de sacramenteele woorden van den priester, volgens de leer der transsubstantiatie, veranderd was in het lichaam des Heeren. Op sommige plaatsen bestaat zelfs het gebruik om de aanhoudende aanbidding van het sacrament te verzekeren door dag en nacht biddende personen elkaar te .laten aflossen vóór den tabernakel, waarin de heilige hostie bewaard wordt. De Luthersche kerk is de meening toegedaan, dat de Goddelijke eigenschappen van Christus zich aan de menschelijke eigenschappen hebben medegedeeld en deze dus vergoddelijkt zijn, een overtuiging, die vanzelf de aanbidding óók van het menschelijke in Christus medebrengt; maar toch is dit voor het besef der Lutherschen evenmin als voor dat der Roomschen creatuur-aanbidding, omdat zij elk op hun wijze het menschelijke in Christus niet meer voor iets zuiver menschelijks of creatuurlijks houden. De Gereformeerde kerk kan zich noch in de ééne noch in de andere beschouwing vinden: zij bepaalt zich, gelijk wij schreven, uitsluitend tot de aanbidding der Goddelijke natuur van den Middelaar.

Te onderscheiden van de religieuze, is de burgerlijke aanbidding. Deze laatste droeg het karakter eener huldiging, die men vooral in het Oosten aan de koningen bewees. Men boog zich daarbij zoo diep, dat het voorhoofd den grond raakte. In het Westen bleef de knieval lang in eere, het doen van een knieval is in overdrachtelijken zin zelfs in ons spraakgebruik opgenomen. Van deze burgerlijke aanbidding zijn in de Schrift ook wel sporen te vinden. De Wijzen uit het Oosten vragen te Jeruzalem naar den Koning der Joden en voegen er bij, dat zij gekomen zijn om Hem te aanbidden.

Aanvankelijk schijnen zij daarmede eenvoudig het huldigen van dien Koning bedoeld te hebben, evenals Herodes die hen beveelt hem nader te onderrichten, opdat hij óók kwame om Hem te aanbidden. Later, toen de Wijzen Christus eenmaal gevonden hadden, is hun voornemen om te huldigen kennelijk verdiept in een religieuse aanbidding van het kindeken, — dit is althans de indruk, dien het Evangelie wekt. Ook elders in de Schrift komt deze burgerlijke aanbidding voor tegenover personen, die een hooge waardigheid bekleeden. Zoo valt Cornelius voor den apostel Petrus neder en aanbidt hem (Hand. 10 : 25), maar Petrus wijst dit eerbetoon dan toch terstond af, zeggende: „Sta op, ik ben ook zelf een mensch.” Niet burgerlijk, doch door en door religieus is de aanbidding van den Antichrist, waarvan het laatste Bijbelboek vol is. Deze „mensch der zonde”, deze „zoon des verderfs” zal toch in den tempel Gods als een God zitten, zich zelven vertoonende dat hij God is (2 Thess. 2 : 4). Wat Johannes in de Openbaringen schrijft over de aanbidding van het beest en deszelfs beeld, doet duidelijk zien, dat wij hier te doen hebben met een satanische religie, die de Christelijke religie moet vervangen. In het schitterende rijk van den Antichrist ligt de vervulling der belofte, waarmede de duivel vruchteloos tot Christus kwam: „Alle deze dingen zal ik u geven, indien gij nedervallende mij zult aanbidden” (Matth. 4:9).