Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

A. S. Entingh

betekenis & definitie

ontving als jongen opleiding tot het meubelmakersvak in zijn geboortestad Groningen. Hij trad echter later vrijwillig in militairen dienst en klom op tot den rang van onderofficier.

Reeds in zijn dienstjaren gevoelde hij zich aangetrokken tot de Afgescheidenen, die op afgelegen plaatsen bij elkander kwamen. En toen hij den dienst weer verlaten had, ging hij zich bekwamen voor het predikambt.

Hij ontving zijn opleiding onder Ds. T.

F. de Haan, die destijds een opleidingsschool in Groningen had. In 1853 werd hij predikant te Niezijl.

Slechts één jaar diende hij die gemeente. Van 1854 tot 1855 stond hij te Oud-Loosdrecht.

Vandaar vertrok hij naar Harlingen, waar hij twee jaar met bizonderen zegen werkte. Vooral zijn groote gebedsgaven trokken de vromen aan. in 1858 vertrok hij naar Amsterdam, waar hij 3 October in de vacature Ds.

A.

G. de Waal door Ds.

A. Brummelkamp bevestigd werd.

Hier berokkende eerst de beroering, door A. van der Linde bewerkt, hem veel smart. In Augustus 1861 kreeg hij een collega naast zich in Ds.

J. J. de Visser.

Toen kwam er groote verdeeldheid in de gemeente. Zij scheen uit twee partijen te bestaan, die zich noemde naar de predikanten.

Ook de kerkeraad was verdeeld. En het twisten met woorden dreigde tot handtastelijkheden met vuisten en stokken over te gaan.

De Classe en de Prov. vergadering moesten er aan te pas komen.

De goede naam der gemeente werd geschaad, de Naam des Heeren werd gelasterd.

De naijver der predikanten, de twist der broeders en zusters, brachten de gemeente nabij den ondergang. Beide dienaren, met groote gaven door den Heere begiftigd, waren onmogelijk geworden.

Toen nu in 1865 Ds. Entingh het beroep naar Den Helder had aangenomen, bepaalde de Classis, dat, tot herstel van den vrede, ook de tweede predikant, een eventueel beroep naar elders diende op te volgen; wat dan ook geschiedde, toen Haarlemmermeer Ds.

De Visser beriep. De beide leeraren, Entingh en De Visser, hebben vervolgens op denzelfden Zondag, 26 Maart 1865, hun afscheid gepredikt.

In Den Helder gaf Entingh zijn Predicatiën over den Heidelbergschen Catechismus uit. Van 1867 tot 1894 stond hij te Rotterdam {kerkgebouw aan de Hoveniersstraat).

In den eersten tijd werd zijn prediking door zeer velen gewaardeerd. Hij was toen nog in den bloei der jaren.

Zijn kloeke gestalte en aangenaam voorkomen trokken reeds aan.

Daarbij beschikte hij over een klankvolle stem, die doordrong tot in alle hoeken van het kerkgebouw.

Zijn predicatiën gingen niet diep, maar door zijn pakkende wijze van spreken, sloeg zijn woord in. Later zag hij het getal zijner hoorders verminderen; wat niet gunstig werkte op zijn moed en veerkracht.

Op 6 Januari 1895 nam de grijze leeraar na 27-jarigen gezegenden arbeid te Rotterdam afscheid van zijn gemeente. Te zwak van kracht en voor aandoening bevreesd, kon hij zelf niet meer optreden, maar had hij zijn afscheidsgroet aan de gemeente op schrift gesteld en Ds.

Landwehr uitgenoodigd die te lezen. Hij overleed 1898 te Amersfoort.