Dat wil zeggen, een nieuwverzonnen taal, alleen verstaanbaar van die ’t geheim weten. Dus is’er een boeventaal, een gauwdiefstaal, een heidenstaal, ook genoemt jargoens.
Zo word Latijn wel belachelijk nagebootst: b. v. Extera boma, huppela takka. Super nagelum. Si coelum rueret, necpot necpanna maneret. Rand af is, sool uit is, schoe schend is, enz. Maar waarom word dat juist aan kramers toegeeigent? Is ’t om dat de kramers veele landen doorloopen, en dus van alle taalen wat leeren? Of is ’t om dat zy zich wel van zulk eene brabbeltaal bedienen onder malkanderen, als zy van andere niet verstaan willen zyn? Dusdaanig is ook onzer Vrygeesten drogtaal, welke ik ontmaskert heb in verscheide mijner geschriften tegen dat heilloos en bedrieglijk gespuis. Zy behouden de woorden, maar hebben aan de zelve een gantsch anderen zin toegedicht; waar door zy onkundigen verbijsteren en misleiden. Daar in verschilt van deze boeventaal dat andere kramerslatijn, dat het laatste nieuwe woorden smeed, of de oude vervormt.