Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Sierich, ferdinand carl

betekenis & definitie

Geb. Den Haag 12 maart 1839, overl.

Den Haag 19 oktober 1905. Woonde en werkte aldaar. Was eerst als instrumentmaker in de zaak van zijn vader werkzaam. Pas op 28-jarige leeftijd kon hij zich geheel op het schilderen toeleggen. Werd ook Sierig in plaats van Sierich genoemd. Signeerde: F.

Carl Sierig. Leerling van de Akademie v. B.K. in Den Haag olv. B.J. van Hove en van J. E.J. van den Berg, studeerde aan de schildersschool te Dusseldorf en verwierf daar de gouden medaille voor compositie; vriend van Jacob en Matthijs Maris. Schilder van genretaferelen, portretten, figuren en enkele stadsgezichten.

Hij gaf tekenlessen (illustrator). Gaf o.m. les aan H. Gorter, J. J. Prook en J. S. Snoeck.

Tentoonstellingen Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Arnhem enz. 1863-1901: de smidswinkel; de milde grootmoeder; vrolijke kinderen; een versnapering; dorst lessen; een droevig verlies; stadsgezicht te Hamburg; gezicht van de Haagse vismarkt; achterbuurt in Vlaardingen; de dode geit; interieur te Laren (N.H.); de jonge kokette aan het toilet; interieur met figuren.

AMSTERDAM -Rijksmuseum: stadsgezicht (gem. Fr.Carl Sierig). -Rijksprentenkabinet: tekeningen, DEN HAAG -Gemeentemuseum: stadsgezicht te Vlaardingen (gem. Fr. Carl Sierig); oud slop te Scheveningen.

Kunstkronijk 1877 (bldz. 3); Maandblad v. Beeldende Kunsten 1939 (C. Veth).

Gram 1904; Luns; Mak van Waay; Plasschaert; Scheen 1946 en 1970; Thieme-Becker; Van Hall port.; Wurzbach.

< >